HOOFDSTUK II
< Inhoudsopgave >Volgende hoofdstuk
IMMIGRATIE EN VESTIGING
Zeventig jaar geleden kwam een handvol Nederlandse immigranten naar Nebraska en vestigde zich in de South Pass Precinct, zo’n twintig mijl ten zuiden van Lincoln. Al spoedig kwamen er ook anderen die hun vrouwen en kinderen meebrachten en weldra werd er een kleine winkel gevestigd en kreeg de plaats de naam Holland. De Nederlandse pioniers kregen talrijke ontberingen te doorstaan, zoals prairiebranden, sprinkhanen, hagelstormen, droog weer en ziekte. In plaats van te wonen in mooie huizen zoals thans het geval is, woonden zij in kuilen in de grond of in holen. Deze hoekige en stoere mensen echter, die in hun vaderland nooit nederlagen gekend hadden, waren vastbesloten om in Amerika niet onder de ontberingen te bezwijken.
Nederland, met zijn grote bevolkingsdichtheid, hoge pachtprijzen en lage lonen legde een grote druk op zijn inwoners. De Nederlanders, die werkten van de vroege ochtend tot de late avond, verwierven zich daarmee slechts een schamel bestaan. De heer Ben Brethouwer zegt: “Ook al zouden de Nederlandse boeren hun hele leven kunnen blijven werken, dan nog was alles waarop ze mochten hopen niet meer dan dat ze konden voorzien in hun levensonderhoud. Ze hoefden nooit naar de toekomst te kijken met de gedachte dat ze zich een eigen huis kon-den verwerven.”[1]
De Nederlandse boeren die ver van alles vandaan woonden, keken naar de Nieuwe Wereld in hun verlangen naar vrijheid en verlichting van hun economische situatie. Zo maakte zich het idee van hen meester dat zij zich in de Verenigde Staten wel eens een eigen huis konden verwerven en dat zij daar hun gezin een betere start in het leven konden geven.[2]Gedurende de “Veertiger Jaren” verhuisden de families Brethouwer, Walvoord, De Vries, Liesveld en anderen naar de Verenigde Staten en vestigden zich in de staat Wisconsin. Zij verkochten al hun persoonlijke bezittingen behalve hun beddengoed en kleren die ze met zich meebrachten naar Amerika. Deze mensen met hun pakken en bundels beddengoed en kleren vormden het alledaagse beeld van de immigrant.[3]
Zij begonnen hun lange tocht van Arnhem (de hoofdstad van de provincie Gelderland) naar Rotterdam. Vanuit Rotterdam staken zij met een vrachtboot de Noordzee over naar Hull. Van Hull reisden ze met de trein naar Liverpool, waar zij aan boord gingen van een zeilschip naar New York of Quebec.[4]
De tocht over de Atlantische Oceaan nam drie tot zeven weken in beslag, afhankelijk van de weersomstandigheden. Ze reisden als derdeklas passagiers. Immigranten die in deze klasse reisden kregen met veel ontberingen te maken. De ventilatie en de hygiënische omstandigheden waren slecht. Er heerste vaak ziekte aan boord. De heer Huzenveldt zegt echter: “het enige onplezierige ongeluk waar mijn ouders getuige van waren was een zeeman die overboord viel. Het schip ankerde drie uur in een poging hem terug te vinden. Na een wanhopige zoektocht gaf de kapitein orders dat de reis voortgezet moest worden.”[5] Er wordt echter ook verteld dat toen de heer Jake Buis vanuit zijn vaderland de overtocht maakte hij acht weken op de oceaan doorbracht . De oorzaak van de vertraging waarmee hij op zijn bestemming aankwam is onbekend. De passagiers zaten praktisch zonder voedsel en zij hadden bijna geen water meer toen zij New York bereikten.[6]
De meeste Nederlanders die in Nebraska gingen pionieren zaten zonder financiële middelen toen ze op hun plaats van bestemming aankwamen. Een paar hadden nog genoeg geld om door te kunnen gaan naar de staat New Jersey. Daar gingen deze immigranten als dagarbeiders aan de slag tot ze voldoende middelen bij elkaar hadden weten te krijgen om door te reizen naar Wisconsin. Er waren al Nederlandse kolonies gesticht in Oostburg, in Sherman County en ook in Sheboygan County.[7] Mevr. Hattie Onnink zegt: “Toen mijn ouders in New York aankwamen hadden ze maar een heel klein beetje geld. Zij waren slechts in staat hun reis te vervolgen tot New Jersey, waar vader als dagarbeider ging werken tot hij voldoende geld bij elkaar had om onze tocht naar Oostburg in Wisconsin voort te zetten.”[8]
Nadat deze voorhoede zich in zijn nieuwe behuizingen gevestigd had, volgden er anderen uit hun vaderland. Gedurende de “Zestiger Jaren” nam de Nederlandse nederzetting in Wisconsin snel in omvang toe als gevolg van de Nederlandse immigratie. Enkelen vestigden zich in een permanente behuizing, terwijl anderen als dagloners werkten of hun beroep gingen uitoefenen.[9]
Sommige van deze Nederlandse pioniers waren ontevreden over hun nieuwe woonplaats omdat de prijs van het land te hoog was en het moeilijk was de grond in cultuur te brengen. Vandaar dat er bij hen de wens ontstond om verder naar het westen te trekken. Gevraagd naar het motief achter hun migratie naar het westen zegt de heer Ben Brethouwer: “Het gedeelte van de staat Wisconsin waar de Nederlanders neerstreken was dicht bebost. De Nederlanders die een klein gebied hadden weten te bemachtigen moesten daar eerst rooien voordat ze de grond konden gaan bewerken. Hadden ze eenmaal een boom omgehakt dan moesten ze ook nog drie of vier andere bomen kappen om de eerste te kunnen afvoeren. En dan moesten er ook nog sloten gegraven worden om het land te kunnen afwateren. Dit drassige land deed de Nederlanders teveel terugdenken aan hun vaderland. Deze werkwijze zou een mensenleven in beslag nemen voordat een klein stukje grond klaar zou zijn om bewerkt te worden. Er kwamen berichten binnen van de Nederlanders die zich in Iowa gevestigd hadden en tevens berichten van bureaus voor landbemiddeling verderop in het westen dat men daar de grond wel van een kwart tot een halve mijl kon bewerken zonder stenen of boomwortels tegen te komen. Dit leek de Nederlanders niet alleen verbazingwekkend, maar ook aanlokkelijk. Het klonk hen als muziek in de oren, want de grond was slechts tegen geringe kosten te verkrijgen. Dit versterkte het verlangen bij de Nederlanders om dit Nieuwe Westen te gaan verkennen.[10]
Er waren twee manieren waarop de Nederlanders grond zouden kunnen verwerven voor hun nieuwe thuis. De eerste was door middel van de Homestead Act (Hofstedewet) van 1862 en de tweede door grond aan te kopen van de spoorwegmaatschappij. Als gevolg van het aannemen van de Homestead Act werd er door de regering van de Verenigde Staten gratis grond – met uitzondering van een gering bedrag dat men betalen moest om de claim te laten registreren – aangeboden aan hen die hun thuis wensten op te bouwen in het Westen.[11] Ieder ander grondstuk binnen een strook land van zes mijl breed door het zuidelijk deel van Lancaster County, inclusief South Pass Precinct, was al verworven en in gebruik genomen door de Burlington Spoorwegmaatschappij. Deze maatschappij bood de kolonisten grondstukken van 80 acres (ruim 32 ha) te koop aan voor een bedrag van 500 dollar per stuk. De koopcontracten hadden een looptijd van 10 jaar.[12]
Binnen vijf jaar na het aannemen van de Homestead Act begon de exodus van de Nederlanders vanuit Wisconsin naar de nieuwe staat Nebraska. De heer Henry Brethouwer was de eerste Nederlandse pionier die deze lange reis volbracht. Hij bezat twintig acres dichtbebost land in Wisconsin. Er leek erg weinig uitzicht op het verwerven van meer land of op het gerooid krijgen van het land dat hij al in zijn bezit had. De heer Brethouwer en zijn schoonvader, de heer Siegrist ( een Duitser) besloten te verhuizen naar dit Nieuwe Westen. Zij verkochten hun bezittingen en schaften zich een span ossen en een huifkar aan. In het voorjaar van 1868 begonnen zij met al hun wereldse goederen aan de tocht naar Nebraska waar ze meer dan twee maanden voor nodig hadden. In de zomer van datzelfde jaar kwamen zij aan in het zuidelijke gedeelte van Lancaster County. Meteen na aankomst van deze mannen was het natuurlijk de eerste wens van hun beiden om een claim af te bakenen waarop ze een thuis voor hun gezin konden inrichten. De heer Siegrist bakende een claim af
in South Pass Precinct die bekend staat als Top’s boerderij en de heer Brethouwer bakende een claim af in Panama Precinct, bekend als Lambert Wissink’s boerderij.[13]
De heer Chris Brethouwer bezocht zijn broer in de herfst van 1868 en keerde terug naar Wisconsin met het besluit om ook zijn lot aan dit Nieuwe Westen te verbinden. In het voorjaar van 1869 vertrokken de heer Chris Brethouwer, de heer John Meinen Sr. en de gezinnen Bijkerk uit Sheboygan County en arriveerden in de maand juni[14] op de homestead van Henry Brethouwer. Deze groep reisde per trein van Wisconsin naar de oostelijke oever van de Missouri-rivier tegenover Nebraska City. Hier staken zij met een veerboot de rivier over en in Nebraska City kocht de heer Brethouwer een span ossen en een wagen. De heer Brethouwer was de enige uit de groep die geld bezat. Hij had drie honderd dollar. De heer Ben Brethouwer vertelde dat de tocht van Nebraska City naar de homestead van Henry Brethouwer vier en een halve dag in beslag nam. Zij hadden een kacheltje bij zich waarop ze hun maaltijden klaar maakten. Ze leefden hoofdzakelijk van wild hoewel ze in Nebraska City wat gezouten spek en voorraden hadden ingeslagen. Zij ondervonden flink wat moeilijk-heden bij het oversteken van de beekjes. Vaak moesten er tijdelijke bruggen gebouwd worden. Een bijl was een onontbeerlijk hulpmiddel. Totdat deze groep haar claims kon bepalen en haar schuilplaatsen kon uitgraven en bouwen woonden ze in bij het gezin van Henry Brethouwer.[15] Vier gezinnen wonend in één ‘dugout’; daar zaten deze allereerste pioniers niet mee want ook later werd dit nog vaak gedaan als er nieuwkomers arriveerden.
De heer Meinen betaalde 500 dollar aan iemand voor een claim op een stuk grond in sectie 6 in Panama Precinct. De dochter van de heer Meinen, mevrouw Vermaas vertelt: “Deze man rommelde maar wat aan op zijn claim; hij had evenmin verbeteringen aangebracht op zijn land en hij was financieel ook niet in staat om de administratiekosten van de claim te betalen en de vereiste verbeteringen uit te voeren. Aangezien hij helemaal niet aan deze verplichtingen voldeed, had hij vader nooit dit enorme bedrag mogen vragen. Mijn vader leende het geld van de heer Henry Hickman (een vroege pionier van South Pass Precinct) en betaalde daarmee deze rommelaar.[16] De heer Meinen had geen schoolopleiding gehad en kon geen Engels spreken. Vandaar dat hij dan ook in een positie verkeerde waarin deze man hem kon bedriegen. De heer Henry Wubbles zegt, “Ondanks deze oneerlijke transactie ging het de heer Meinen voor de wind. Hij wist tijdens zijn leven tweehonderdveertig acres (97 ha) te verwerven, terwijl de gewetenloze rommelaar zijn hofstede verkocht en naar Kansas verhuisde, waar hij er niet in slaagde om tot voorspoed te komen.”[17] De heer Chris Brethouwer nam een homestead in sectie 12 van South Pass Precinct en de heer Bijkerk bepaalde zijn claim in sectie 8, eveneens in South Pass Precinct.[18]
In het voorjaar van 1869 verlieten Cornelius Wismer en Klass Port (Klaas Poort) Wisconsin. Zij reisden per trein naar Nebraska City. Vanuit deze plaats namen zij een koets naar Lincoln. Ze bleven daar een paar weken en bepaalden op 10 april hun claims in sectie 12 van South Pass Precinct.[19] Tot de andere jongemannen die in datzelfde jaar naar de nederzetting kwamen behoorden de heren William Walvoord, John H. Lubbers en John W. Lefferdink. De heer William Walvoord bepaalde zijn claim in sectie 30, Nehama Precinct en de heren Lubbers en Lefferdink namen aangrenzende homesteads in South Pass Precinct, sectie 14. Zij construeerden één enkele ‘dugout’ op de grenslijn die hun landerijen van elkaar scheidde en woonden daar samen in.[20]
Deze pioniers werden gevolgd door een andere groep, die bestond uit de gezinnen Huzenveldt, Reimes en Pietenpol. Deze drie gezinnen verlieten Wisconsin in de herfst van 1869. Ook zij reisden per trein naar Nebraska City. Zij betaalden iemand 25 dollar om hen naar de Nederlandse nederzetting in Lancaster County te brengen. De heer Huzenveldt vertelde dat men tweeëneenhalve dag nodig had om van Nebraska City naar de Nederlandse kolonie te reizen. Zij arriveerden op de homestead van de familie Meinen en bleven daar tot aan het voorjaar toen zij hun claims bepaald en hun dugouts gebouwd hadden. De heer Reimes bepaalde zijn claim in South Pass Precinct, sectie 18. De heer Pietenpol en de heer Huzenveldt vestigden zich in Buda Precinct.[21]
Toen de heer Huzenveldt ging zoeken naar een goede plek voor zijn claim begon hij ten westen van de homestead van de heer Meinen. Hij vond echter stapels graszoden en stenen op het begeerde land die er op duidden dat dit land al door iemand anders in bezit was genomen. De heer Huzenveldt ging nog tien mijl verder waar hij zijn claim vastlegde. Hij wandelde naar Lincoln en wikkelde daar de wettelijk verplichte administratieve zaken af. Nadat alle wettelijke zaken geregeld waren begon hij met het bouwen van zijn dugout. Hij wandelde elke dag van de homestead van de familie Meinen naar zijn eigen claim totdat het huis klaar was om zijn gezin te ontvangen.[22]
In hetzelfde jaar arriveerden ook de gezinnen Wissink en Van der Wege. De heer Wissink streek neer in sectie 4 van South Pass Precinct en de heer Van der Wege in sectie 13. In het laatste deel van 1869 en in het voorjaar van 1870 trokken de families Te Selle, Vermaas, Komers, Obbink, Van der Velde, Te Brinke, Walvoord en andere naar de Nederlandse nederzetting in Nebraska.[23]
De heer William Lefferdink schrijft in de geschiedenis van de Walvoord familie het volgende:
Twee broers van Gerrit Jan Walvoord die in Wisconsin woonden, hadden hem gevraagd om naar Amerika te komen. In de winter van 1869-1870 besloot zijn gezin om de Atlantische Oceaan over te steken. Zij wilden echter alleen maar komen als iemand uit Amerika hen op deze reis zou willen begeleiden. Noch William Walvoord (een zoon), noch J.W. Lefferdink die in Nebraska woonden konden weg van hun homesteads. Daarom schreven zij een brief naar William Lefferdink die in Wisconsin woonde en vroegen ze hem om deze tocht naar hun vaderland te maken en de mensen over te brengen. Na veel corresponderen stemde hij tenslotte toe. In 1870 begon hij vanuit Wisconsin aan zijn tocht naar Nederland. Hij arriveerde daar omstreeks 10 mei en in de laatste dagen van juni waren de heer Walvoord, B.W. Lefferdink (een schoonzoon) en hun gezinnen gereed om naar Amerika te vertrekken. In Arnhem namen ze de trein en arriveerden in de namiddag van dezelfde dag nog in Rotterdam. Hier gingen ze aan boord van een vrachtschip waarmee ze de Noordzee overstaken naar Hull. Van Hull reden ze per trein naar Liverpool. In Liverpool hielden ze twee dagen halt en gingen toen aan boord bij een oceaanstomer van de Allen Line. Van Liverpool gingen ze naar Londonderry in Ierland en nadat ze daar verscheidene emigranten aan boord hadden genomen kwamen ze op 14 juli 1870 in Quebec aan. Hier namen ze de trein naar Montreal en vandaar naar Detroit in Michigan, waarbij ze voor de eerste keer de Verenigde Staten binnenkwamen. Na de inspectie van hun bagage namen ze een trein naar Chicago. De heer Walvoord, de heer Lefferdink en een agent van een landbemiddelingskantoor vertrokken naar Kansas op zoek naar land. De rest van de familie ging samen met de heer William Walvoord aan boord van een boot die de Grote Meren bevoer en reisde via Milwaukee naar Sheboygan. Hier werden ze opgewacht door de broers van de heer Walvoord en meegenomen naar Oostburg in Wisconsin.
Nadat de heren Walvoord en Lefferdink er niet in waren geslaagd om in Kansas grond te vinden die hun aanstond, kwamen ze naar Nebraska, waar elk een homestead nam. De heer Walvoord nam een claim in sectie 30, Nemaha Precinct en de heer Lefferdink nam er een in Panama Precinct, sectie 18. Nadat alle wettelijke transacties vervuld waren, vertrokken de heer Walvoord en zijn zoon naar Wisconsin om hun gezinnen op te halen. De heer B.W. Lefferdink ging echter niet met hen mee. Hij bleef hier achter en bouwde een dugout zodat hij een huis zou hebben waarin hij zijn vrouw en de twee kinderen kon ontvangen.[24]
Toen de Walvoords per koets in Lincoln aangekomen waren gingen ze te voet naar South Pass Precinct, een afstand van zo’n vijfentwintig mijlen. Het gezin van Walvoord Sr. telde acht kinderen en vandaag de dag komen meerdere honderden van zijn nakomelingen in een jaarlijkse reünie bij elkaar.[25]
De heer William Daharsh Sr. een andere pionier van Nederlandse afkomst, echter niet tot deze groep behorend, speelde een belangrijke rol in deze nederzetting. Toen hij nog een jongen was had hij in de wintermaanden werk in de bossen waar bomen voor timmerhout gekapt werden en in de zomer bestuurde hij kanaalboten op het Erie-kanaal. Hij was op deze manier aan het werk tot hij twintig jaar oud was en men hem aanstelde als kapitein op een kanaalboot. In 1853 verhuisde hij westwaarts naar Sheboygan County in Wisconsin. Hier kocht hij tachtig acres land en concentreerde zijn energie op verbeteringen aan zijn boerderij. In mei 1869 vertrokken de heer en mevrouw Daharsh en hun vijf kinderen naar Lancaster County in Nebraska. Zij maakten de reis van Wisconsin naar Nebraska over land in twee huifkarren en de tocht kostte hen vijf weken. Zij verlieten hun oude thuisbasis op 24 mei en ze bereikten Lancaster County op 26 juni. Zij streken neer in sectie 12 van South pass Precinct. De heer Daharsh woonde tot 1877 op deze homestead. In dat jaar verkocht hij die plek en verhuisde hij naar een plek dichtbij Hickman.[26]
De heer Alcoe Vandertook kwam in 1877 naar Nebraska toe op schriftelijke uitnodiging van dominee Huizenga. Deze mannen hadden elkaar in het Oosten leren kennen en al verscheidene jaren voorafgaand aan deze uitnodiging een soort broederlijke vriendschap met elkaar ontwikkeld. Nadat hij was aangekomen in Nebraska vestigde de heer Vandertook zich niet direct op de oude homestead maar woonde eerst op verschillende gehuurde plaatsen. Het kwam hem ter ore dat er een stuk land van de spoorwegmaatschappij te koop werd aangeboden. Hij ving tevens het gerucht op dat dominee Huizenga en een zekere meneer Den Herder ook in de markt waren voor deze grond. Hij liep daarop naar Lincoln, een afstand van zo’n vijfentwintig mijl, en kwam tegen het ochtendgloren aan bij het gerechtsgebouw. Onmiddellijk nadat de deuren waren opengegaan betaalde de heer Vandertook zijn administratiekosten en keerde hij terug naar huis. De heer Vandertook verwierf tijdens zijn leven driehonderdtwintig acres (130 ha) in South Pass Precinct.[27]
Nebraska maakte een snelle groei door in de vroege “Zeventiger Jaren”. Zo kon de heer John Huzenveldt als een jong ventje wel een uur zitten te kijken naar een ononderbroken stroom immigranten in huifkarren en andere voertuigen die zijn huis passeerde. De Nederlandse immigratie ging eveneens door al die zeventiger jaren en de kleine nederzetting mocht zich verheugen in een voortdurende groei. Op het moment dat de Nederlanders hun claims in South Pass en aangrenzende precincts indienden, had een groep Missouri-opstandelingen daar ook claims uitgebracht. Onder hen bevonden zich de families Morrison, Grimm, Hickman, McClain en anderen. Zij speelden een belangrijke rol in de ontwikkeling van deze gemeenschap. Zij werden echter verdrongen door de komst van nog meer Nederlanders. Velen onder deze pionierende Nederlanders vertellen verhalen over de vriendelijke daden en de burenhulp die zij ondervonden van Billie Morrison en Henry Hickman. Zij bezaten heel wat grond waarop bomen groeiden waar de Nederlanders veel baat bij hadden.[28]
In de tijd dat de Nederlanders zich vestigden in South Pass Precinct, stichtte een andere groep Hollanders, die op zijn minst uit een half dozijn gezinnen bestond, een kolonie in Buda Precinct zo’n vier mijl westelijk van Princeton. Eerst bezochten zij nog de kerkdiensten in Holland, maar later stichtten en bouwden zij een eigen kerk. De heer Jacob Top behoorde ook tot deze groep. De heer Huzenveldt zegt daarover: “zij bleven daar vijf jaar en deden het steeds beter op hun claims. Toch verkochten ze echter alles weer en met uitzondering van de heer Top keerden ze terug naar Wisconsin. De heer Top kocht de boerderij van Siegrist in South Pass Precinct en bleef achter in Nebraska.[29]
In de vroege “Tachtiger Jaren” begon men met een dochterkolonie in Kansas. De heer Henry Brethouwer, een van de eersten die vanuit Nederland naar Wisconsin emigreerde en die ook behoorde tot de voorhoede van de migratie naar Nebraska, ging weer opnieuw op reis op zoek naar meer land. Alle claims binnen de nederzetting in Nebraska waren opge-nomen. In Kansas waren er echter nog uitgestrekte prairiegebieden beschikbaar voor nieuwe kolonisten. In 1881 verlieten de heer Henry Brethouwer en zijn schoonvader (de heer Siegrist) met hun gezinnen de Nederlandse kolonie in Nebraska om weg te trekken naar de plaats in Phillips County, Kansas, die nu bekend staat als Prairie View. In het resterende deel van het decennium werden deze twee gezinnen nog gevolgd door de families Van Diest, Van der Velde, Dick en Tinus van der Wege, en vele anderen die daar een nederzetting stichtten gelijk aan die in Nebraska. Anderen hadden ook wel willen wegtrekken, maar aarzelden bij de gedachte de nederzetting in Nebraska te verlaten en opnieuw het hele proces te moeten doormaken van het opzetten van een nieuw thuis. Al snel echter woonden er verscheidene gezinnen in de nieuwe nederzetting in Kansas en al spoedig werd er een Nederlands Hervormde Kerk gesticht. Tegenwoordig omvat de Nederlandse kolonie in Kansas zowel Prairie View als Luctor. We kunnen echter niet vaststellen dat deze onderneming buitengewoon succesvol is geweest, want de nederzettingen in Kansas hebben niet de welvaart weten te bereiken van die in Nebraska.[30]
Eind negentiger jaren werd er een tweede dochterkolonie gesticht. Ongeveer twintig gezinnen vestigden zich in de staat Washington in de nabijheid van het dorp Lynden. Sinds die tijd zijn er meer gezinnen gevolgd. Vandaag de dag hebben zij er een Nederlandse kerk (Afgescheidenen) opgericht en is het de kolonie zeer voor de wind gegaan. Tot de oorspronkelijke kolonisten van de nieuwe nederzetting behoorde ook de familie Van der Griend.[31]
In de eerste dagen van de nederzetting in Nebraska bestonden er nog geen wegen. Alles was nog maagdelijke prairie. De eerste behuizingen waren zgn. “dugouts”, uitgegraven plaggenhutten die vijfenveertig mijl verwijderd lagen van welke winkel dan ook. De dichtstbijzijnde markten bevonden zich in Nebraska City of Brownville.[32] In het Lancaster County Plat Book[33] geeft de heer Elfeldt de volgende beschrijving:
De eerste kolonisten in dit deel van Lancaster County kwamen niet in draagstoelen of Pullman slaapwagens. In plaats daarvan had men huifkarren met zeildoek, getrokken door een span ossen of paarden die overland gereisd hadden. In sommige gevallen hadden ze meerdere honderden mijlen gereisd. Onze dichtstbijzijnde handelspost was Nebraska City, vijftig mijl oostelijk van ons gelegen en geen andere wegen daar naartoe dan indianensporen en wat min of meer gebaande paden waarover vracht vervoerd werd.
De heer Huzenveldt verklaarde dat veel Nederlanders teruggekeerd zouden zijn naar Wisconsin als zij daartoe de middelen hadden bezeten.[34] Enkelen, waaronder Klaas Port, gingen daadwerkelijk terug.[35] Men had mannen en vrouwen nodig met een sterk geloof, innerlijke kracht en uithoudingsvermogen om in deze wildernis een thuis op te bouwen en deze ruige prairies te ontginnen. De Nederlanders die naar Nebraska trokken doorstonden deze test glansrijk.
Het moet gezegd dat in de pioniertijd de echtgenotes en moeders even erg onder de vele ontberingen te lijden hadden als de mannen en in vele gevallen zelfs sterker. Het kwam maar al te vaak voor dat zij alleen thuis werden achtergelaten met hun kinderen. Hun grootste angsten waren bezoek door de indianen, harde stormen en ziekte. Het gehuil van de prairiewolven in de nacht maakte de gevoelens van eenzaamheid van de moeder er niet minder op.[36]
Naast alle nadelen bezaten de pionierende Nederlanders ook vele voordelen. Mevrouw Wubbles verklaart: “Wij zaten financieel allemaal op hetzelfde niveau. We hadden allemaal dezelfde missie, een thuis te op bouwen. Hoewel we veel te lijden hadden en we tal van ontberingen op onze weg moesten doorstaan, zouden we geen klein fortuin voor onze ervaringen willen inruilen.”[37]
Ik heb al de financiële omstandigheden geschetst waarin de Nederlanders verkeerden op het moment van hun aankomst in Amerika. Toen zij in Nebraska arriveerden waren zij zo mogelijk in een nog beroerder financiële situatie. Het was ontmoedigend voor hen om verbeteringen aan te brengen op hun claims en om de grond te gaan bewerken. De heer Jan Hendrik te Selle bezat vijf dollar toen hij aankwam in Lancaster County. De heer Meinen had helemaal geen geld. De heer Huzenveldt bezat nog veertig dollar. Van alle leden van deze nederzetting stond de heer Wissink er financieel gezien nog het beste voor. Hij was in staat zich een huis met een stevig geraamte te bouwen en hij bezat tevens een span ossen, vee en andere levende have.[38] Toen de heer Henry Walvoord een claim van 40 acres liet vastleggen in Nemaha Precinct, sectie 31, kocht hij een span muilezels van de heer Sheppard die in de buurt van Lincoln woonde. In zijn verslag over deze transactie verklaarde de heer Walvoord:
Ik vertelde meneer Sheppard dat ik niet het geld had om hem daarvoor te betalen, maar dat ik wel beschikte over een contract om een stuk plaggengrond open te breken en dat ik in staat zou zijn voor het span muilezels te betalen als het werk was voltooid. Meneer Sheppard stemde er in toe dat ik het span meekreeg en door dag en nacht door te werken kon ik het werk in drie weken afkrijgen. Nadat ik het contract had afgemaakt, maakte ik nieuwe afspraken om een ander stuk plaggengrond te breken. Zo kon ik de ezels muilezels binnen vier weken betalen. Meneer Sheppard was hierover nogal verbaasd en hij was er kennelijk mee ingenomen, want hij gaf mij een korting van vijfentwintig dollar op de aanschafprijs.[39]
Omdat hij geen ploeg had om het land open te breken nam meneer Jan Hendrik te Selle zijn toevlucht tot iets anders: hij leende er een van de man voor wie hij aan het werk was. Wegens gebrek aan een voertuig droeg hij deze ploeg verscheidene mijlen naar zijn huis.[40]
Gebrek aan geld maakte het de eerste Nederlandse pioniers vaak onmogelijk aan hun verplichtingen tegenover de Burlington spoorwegen te voldoen. Verplichtingen die ze waren aangegaan toen ze land kochten van de maatschappij. Hierbij moet herinnerd worden aan het gegeven dat dit land was verkocht onder een contract met een looptijd van tien jaar. Als de Nederlandse kolonisten op de respectieve vervaldagen niet in staat waren aan hun volledige verplichtingen te voldoen namen zij hun toevlucht tot de list van overdracht van hun contracten aan verwanten of buren. Deze familieleden hielden ze in elk geval vast in een mondelinge vertrouwensovereenkomst dat de contracten weer teruggegeven zouden worden aan de oorspronkelijke koper wanneer hij zijn vijfhonderd dollar volledig had afbetaald.[41] Op deze manier wisten veel Nederlanders hun land te redden van verbeurdverklaring door de spoorwegmaatschappij. Hoewel er feitelijk elke rechtsgeldigheid aan ontbrak werden deze mondelinge overeenkomsten nooit beschaamd.
Vanuit deze bescheiden beginsituaties, vanuit een bijna totale armoede en met nauwelijks enig ander kapitaal dan hun absolute vastberadenheid om de prairie een aanzienlijke verwezenlijking van de droom te ontfutselen die hen ertoe had aangezet hun vaderland te verlaten, wisten deze moedige pioniers de meedogenloze krachten der natuur te overwinnen en bouwden zij een gemeenschap op van thuishavens die veilig is gebleken tegen de invasie van vele vijanden.
Volgende hoofdstuk
Inhoudsopgave
[1] Getuigenis van de heer Ben Brethouwer, 1937.
[2] Portret- en Biografisch Aalbum van Lancaster County, Nebraska, 320.
[3] Persoonlijk interview met de heer Ben Brethouwer, 1937.
[4] Persoonlijk interview met de heer Henry Walvoord, Hickman, Nebr., 1936.
[5] Persoonlijk interview met de heer John Huzenveldt, Princeton, Nebr., 1937.
[6] Persoonlijk interview met de heer William Vandertook, Firth, Nebr., 1937.
[7] Persoonlijk interview met de heer Henry Wubbles, Holland, Nebr., 1937.
[8] Persoonlijk onderhoud met mevrouw Hattie (Reimes) Onnink, 1913.
[9] Persoonlijk interview met de heer Henry Wubbles, 1937.
[10] Persoonlijk interview met de heer Ben Brethouwer, 1937.
[11] Hayes & Cox, op. cit., 25. De Homestead Act van 1862 bepaalde: “Elke persoon die het hoofd van een gezin is, of die is aangekomen op de leeftijd van eenentwintig, en staatsburger is van de Verenigde Staten, of een verklaring zal hebben ingediend van zijn voornemen om dat te worden, en die nooit wapens heeft gedragen tegen de regering van de Verenigde Staten, of hulp en troost heeft geboden aan haar vijanden, zal het recht hebben om een kwart van de sectie of een kleinere hoeveelheid land binnen te gaan. Deze auteurs geven een gedetailleerde beschrijving van de juridische procedure voor het verwerven van een hoeve.
[12] Ibid 26
[13] Persoonlijk interview met de heer Ben Brethouwer, 1937.
[14] Idem.
[15] ldem.
[16] Persoonlijk interview met mevrouw Lydia (Meinen) Vermaas, 1937.
[17] Persoonlijk interview met de heer Henry Wubbles, 1937.
[18] ldem.
[19] Portret en biografisch album van Lancaster County, Nebraska, 372; Persoonlijk interview met meneer Wubbles, 1937.
[20] Persoonlijk interview met mevrouw Jane (Lefferdink) Heitbrink, Holland, Nebr., 1937; De heer Henry Wubbles, 1937.
[21] Persoonlijk interview met de heer John Huzenveldt; mevrouw Hattie (Reimes) Onnink; Mevrouw Lydia (Meinen) Vermaas, 1937.
[22] Persoonlijk interview met de heer John Huzenveldt 1937.
[23] Persoonlijk interview met de heer Henry Wubbles en afstammelingen van de pioniers in Holland, Nebraska, 1937.
[24] William Lefferdink, Geschiedenis van de familie Walvoord, mss., privébezit.Persoonlijk interview met de heer Henry Wubbles en afstammelingen van de pioniers in Holland, Nebraska, 1937.
[25] Persoonlijk interview met de heer Henry Walvoord., 1936.
[26] Sawyer, op, cit., II, 275; Persoonlijk interview met de heer William Daharsh, Jr., Panama, Nebr. , 1937.
[27] Persoonlijk interview met mevrouw A. Vandertook, Firth, Nebr., 1937.
[28] Persoonlijk interview met de heer Henry Wubbles; mevrouw Hattie (Reimes) Onnink; De heer John Huzenveldt en andere afstammelingen van pioniers in Holland, Nebr., 1937.
[29] Persoonlijk interview met de heer John Huzenveldt, 1937.
[30] Persoonlijk interview met de heer Ben Brethouwer; Mevr. Anna (Vanderwege) Liesveld, Holland, Nebr., 1937; Mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles, Holland, Nebr., 1937.
[31] Persoonlijk interview met mevrouw Clara (Bade) TeSelle, Firth, Nebr., 1937; de heer Henry Wubbles; De heer Herman Vandergrind, Lincoln, Nebr., 1937
[32] Persoonlijk interview met mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles; De heer Dan Wissink, Firth, Nebr., 1937.
[33] PIat Book of Lancaster County, Nebr., 103.
[34] Persoonlijk interview met de heer John Huzenveldt, 1937.
[35] Persoonlijk interview met de heer Ben Brethouwer, 1937.
[36] Persoonlijk interview met mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles, 1937.
[37] Idem.
[38] Persoonlijk interview met mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles; de heer Dan Wissink; de heer John Huzenveldt; Mevrouw Lydia (Meinen) Vermaas, 1937.
[39] Persoonlijk interview met de heer Henry Walvoord, 1936.
[40] Persoonlijk interview met mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles, 1937.
[41] Idem. De vader van mevrouw Wubbles (de heer J.H. TeSelle) was een van de pioniers die zijn toevlucht nam tot dit middel. Hij droeg zijn contract over aan zijn schoonvader. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de schoonvader het saldo van de koopovereenkomst heeft betaald en dat de heer Te Selle hem vervolgens heeft terugbetaald.