HOOFDSTUK VI
< Inhoudsopgave >Volgende Hoofdstuk
HET ONDERWIJS IN DE PIONIERSKOLONIE
De ontwikkeling en de geschiedenis van een gemeenschap hangt tot op zekere hoogte af van de idealen van de mensen die ertoe behoren. Naast huis en kerk is de school de meest overtuigende kracht bij het vormgeven van idealen. De Nederlandse pioniers erkenden dit feit. In Nederland konden uitsluitend de kinderen van de welgestelden hopen op het verkrijgen van onderwijs dat hen boven de boerenstand zou uittillen. Een van de voornaamste motieven voor hun emigratie naar Amerika was dan ook hun verlangen dat hun kinderen deel zouden hebben aan onze meer democratische en gunstiger onderwijskundige omstandigheden. Het gegeven dat zij zich het belang realiseerden van ten minste een basisscholing ten behoeve van de vooruitgang van de jeugd in dit land leidde ertoe dat zij zich vele opofferingen getroostten om hun kinderen onderwijs te laten volgen. Daarom is dan ook een overzicht van het vroege schoolsysteem in deze pioniersgemeenschap noodzakelijk, zodat we wat levendiger de vooruitgang kunnen schetsen die deze gemeenschap geboekt heeft.
Het stichten van scholen in Lancaster County volgde direct op de vroegste vestiging van de staat.[1] Zo werd ook de eerste school binnen de Nederlandse kolonie, die later bekend zou worden onder de naam Holland, zeer snel gesticht nadat de eerste school in Lancaster County haar deuren geopend had. In 1869 werd district twaalf, het eerste schooldistrict, opgericht in South Pass Precinct. Dit district omvatte de secties een, twee drie, tien, elf, twaalf, dertien, veertien en vijftien.[2] In de eerste schoolraad zaten onder andere William Daharsh Sr., William McClain en George Grim.[3] William Daharsh Jr., een van de allereerste leerlingen van het district, vertelt dat de eerste schoollessen werden gegeven in een oude graanschuur die zich bevond in de zuidoosthoek van sectie tien op de plek die we nu kennen als de boerderij van Kline.[4] Het eerste jaar dat er in dit district op een school werd les gegeven was in de winter van 1869-1870. De onderwijzeres was juffrouw Libbie Mitchell die afkomstig was uit Roca.[5] De lessen werden door ongeveer achttien leerlingen bijgewoond. De kinderen van William Daharsh Sr., Siegrist, William McClain, Martinius van der Wege, Martinius Wissink, een kind van A. McKinnon, een kind van C. Brethouwer, en anderen waren leerlingen van deze school. De lessen die in de school op deze plek gegeven werden, bestreken een periode van drie maanden.[6]
In het daaropvolgende jaar gaf juffrouw Townsend uit Wisconsin één trimester lang les in een oude keet die gelegen was in sectie elf, pal aan de andere kant van de grenslijn waar de eerste school was gesticht. Juffrouw Helen Becker gaf ook één trimester lang les in een blokhut die zich bevond op de plek die we nu nog kennen als de boerderij van Top in sectie tien, ongeveer zo’n halve mijl ten noorden van de plaats van de allereerste school.[7]
Hoewel deze gebouwen van een armzalige constructie waren en de inrichting krap en schaars, hadden deze vroegste pioniers toch het beste gegeven dat ze zich maar konden veroorloven. Het inwendige van het gebouw was niet afgewerkt. Er was geen andere vloer dan de gewone grond. De schoolbanken waren door een van de leden van het schooldistrict vervaardigd uit het plaatselijke timmerhout.[8] Het leerplan omvatte spelling, lezen, schrijven, hoofdrekenen, rekenen, aardrijkskunde en grammatica. De boeken die men in deze tijd op de school gebruikte waren het spellingboek van Worcester, de leesboeken van Hilliard, de schrijfboeken van Spencer, de rekenboeken van French en Ray, het aardrijkskundeboek van Guyott en het grammaticaboek van Harvey.[9]
De snelle toename van de immigratiestroom naar de kolonie stelde de school voor een ernstig probleem daar men toch al te maken had met overvolle de omstandigheden. De leden van het schoolbestuur en de ouders van de kinderen voelden de noodzaak van een permanent en beter geconstrueerd schoolgebouw waarin hun kinderen konden worden ondergebracht. Er werd een vergadering bijeengeroepen waarin werd besloten tot het optrekken van een gebouw op de huidige plek, tegen een bedrag dat niet hoger mocht uitvallen dan twaalfhonderd dollar.[10]
De heer James Burcham werd door het schoolbestuur in dienst genomen als de aannemer die het gebouw zou neerzetten. Het bestuur nam ook de heer Martinius van der Wege in dienst voor de aanleg van het fundament en voor de uitvoering van het stukadoorswerk. Het benodigde zand werd aangevoerd uit een zandgroeve ongeveer vijf mijl ten westen van Holland en de brokken kalksteen uit Roca. Het timmerhout en ander materiaal bezorgde men zich in Lincoln. Na de oplevering van het gebouw werd de school geopend door George McKinnon, een broer van A. McKinnon, die in dienst genomen was om aan de school les te geven.[11]
Het eerste document dat over schooldistrict twaalf beschikbaar is heeft betrekking op het schooljaar 1875. De voorzitter van het schoolbestuur rapporteert in zijn jaarlijkse verslag aan de schoolinspecteur van Lancaster County dat Thomas Bales als onderwijzer in dienst was genomen. Zijn salaris bedroeg dertig dollar per maand en in totaal ontving hij tweehonderd vijfentwintig dollar voor zeveneneenhalve maand lesgeven. De jaarverslagen van latere jaren geven een opwaartse salaristrend te zien. In 1884 betaalde men de onderwijzer een maandsalaris van veertig dollar. In 1885 betaalde het schooldistrict zeventig dollar per maand en in 1886 ontving de onderwijzer zevenenzeventig dollar per maand. De school werd gereorganiseerd in 1887, hetgeen aanzienlijk het onderwijzerssalaris beïnvloedde.[12]
De jaarverslagen van later jaren geven eveneens een snelle toename te zien van het leerlingenaantal dat het noodzakelijk maakte dat in 1877 het schoolgebouw werd vergroot. Wanneer men het jaarverslag van 1875 vergelijkt met dat van 1884 dan blijkt dat dat het leerlingenaantal is toegenomen van zevenenveertig leerlingen in 1875 tot honderdzes in 1884 en voor het jaar 1886 rapporteert men een leerlingenaantal van honderdzeventien. Bij deze toename van het aantal inschrijvingen vonden de leden van het schoolbestuur en de ouders het niet langer mogelijk voor één onderwijzer om geschikt les te kunnen geven en om ook nog eens toezicht te houden op deze grote groep leerlingen. Om deze redenen werd de school dan ook aangepast in 1887 en verkozen de bestuursleden juffrouw Lotta Alexander, de vroegere schoolinspecteur van Lancaster County, tot onderwijzeres voor de lagere klassen van de school voor een salaris van tweeëntwintig en een halve dollar per maand. De heer Worley werd gekozen om les te gaan geven aan de hoogste klassen voor zevenenvijftig en een halve dollar per maand. De school opende haar deuren in de herfst van dat jaar met een leerlingenaantal van honderd en dertig.[13] Sinds die tijd zijn er nog een negende en tiende leerjaar aan de school toegevoegd, maar het schoolsysteem is nog steeds gebaseerd op twee onderwijzers die toezicht houden.
De voorzitter van het schoolbestuur rapporteerde in 1875 aan de schoolinspectie van Lancaster County dat men het voornemen had om het volgende schooljaar een drie maanden durende lesperiode in te voeren tijdens de zomer en een lesperiode van zes maanden in de winter. Het verslag dat betrekking heeft op het jaar 1876 toont echter aan dat het plan niet werd uitgevoerd. Het jaarverslag van 1881 laat zien dat er tien maanden lang les werd gegeven.[14] De voorzitter van het schoolbestuur rapporteert in 1884 aan de schoolinspectie van Lancaster County dat er het volgende schooljaar tien maanden les gegeven zal worden. Met uitzondering van het jaar 1893 ging de school verder met een lesprogramma van tien maanden tot aan het jaar 1895.[15] Vanaf dat ogenblik is er altijd een schoolprogramma geweest dat negen maanden omvatte.
Het jaarverslag over het jaar 1875 toonde verder dat de waarde van het schoolgebouw werd getaxeerd op een bedrag van duizend dollar. De bestuursvoorzitter maakte in hetzelfde verslag ook bekend dat de school in het bezit was van vijf schoolborden van circa één vierkante meter. In 1880 schatte hij de waarde van de schoolinventaris (wandplaten, kaarten enz.) op tien dollar. Uit geen van de jaarverslagen komt naar voren dat er geld uitgegeven werd aan boeken en andere schoolbehoeften. Pas in 1892 wordt voor deze zaken zesenvijftig dollar en eenenvijftig cent uitgegeven.[16] Het jaarverslag van 1875 geeft tevens aan dat het schooldistrict nog een bedrag van elfhonderd dollar verschuldigd is aan de school, maar in 1880 is deze schuld volledig weggepoetst.[17] Het jaarverslag dat betrekking heeft op het jaar 1877 laat zien dat de heren H.J. Lubbers en C. Wismer lid waren van het schoolbestuur en dat in 1878 dominee Huizenga werd gekozen om de plaats in te nemen William McClain. Vanaf deze datum zijn alle leden van het schoolbestuur altijd Hollanders geweest.[18]
De organisatie van andere scholen binnen de Nederlandse nederzetting volgde de oprichting van het twaalfde schooldistrict op de voet. District vierenveertig werd opgericht in 1870 en de districten negenenvijftig, vijfentwintig, drieënzestig en honderdzeventien traden één jaar later in werking.[19] In het eerste schooljaar werden deze scholen nog gehouden in plaggenhutten of leegstaande schuren.[20] Meneer Ben Brethouwer die nog één jaar lang naar school ging in district vierenveertig beschrijft het schoolgebouw als een armzalig bouwsel met een plaggendak. Er was geen andere vloer dan de gewone grond. De banken waren vervaardigd uit timmerhout dat men ter plaatse had gevonden.[21] Het oudste document dat van deze districten beschikbaar is heeft betrekking op het jaar 1875. Het schooljaar varieerde van drie tot zeven maanden.[22] Deze districten laten, net zoals in district twaalf het geval was, geen Nederlanders zien in het schoolbestuur tijdens in hun allereerste organisatie. Dit was waarschijnlijk te wijten aan het feit dat zij niet in staat waren de Engelse taal te lezen en te schrijven. Dit werd vaker een ernstig probleem voor de Nederlanders. In één geval ondertekenden ze een petitie die verzocht om de afscheiding van een deel van het district en het ligt voor de hand dat zij niet het verzoekschrift begrepen dat ze ondertekend hadden. Een document dat de brief bevat van de bestuursvoorzitter aan onderwijsinspecteur Ghosts van Lancaster County maakt melding van het feit dat deze mensen niet in staat waren de Engelse taal te lezen en daardoor dus ook niet de reikwijdte van het betreffende verzoek konden inzien. De bestuursvoorzitter vroeg de inspecteur daarom geen waarde te hechten aan het ondertekende document.[23]
Tegenwoordig zult u in de Nederlandse kolonie schoolgebouwen aantreffen die te vergelijken zijn met schoolgebouwen in andere plattelandsdistricten. In district vierenveertig heeft een modern stenen gebouw de plaats ingenomen van het oude houten bouwwerk. De Nederlanders hebben tevens de verantwoordelijkheid overgenomen voor het toezicht op de scholen.
De school en de kerk te Holland zijn altijd gescheiden instellingen gebleven. Terwijl de moedertaal nog altijd in de kerk werd gebruikt, werd op school in deze taal nooit les gegeven. Regelmatig werd er op vrijdagmiddag in de school te Holland godsdienstonderwijs gegeven door de dominee. De invloed van de predikant is altijd een dominante factor geweest in de vormgeving van het schoolbeleid. De onderwijzer wordt nauwlettend door hem in de gaten gehouden . Dominee Huizenga had een prijzenswaardig aandeel in de vroegste organisatie van het twaalfde schooldistrict en verzette als voorzitter van het schoolbestuur een heleboel werk bij de behartiging van de onderwijskundige belangen van Holland.[24] Ook dominee Van Zyle was sterk geïnteresseerd in het welzijn van de school. Hij was verantwoordelijk voor het huidige moderne gebouw dat de plaats van het oude gebouw heeft ingenomen.
Het schoolgebouw van de pioniers was het centrum van alle sociale activiteiten van de gemeenschap. Het huis waarin de school was gevestigd werd in veel pionierskolonies ook gebruikt als de plek waar de godsdienstoefeningen plaatsvonden. Aangezien de kerkelijke gemeente van de Hervormde Kerk te Holland al was gesticht en er een kerk was gebouwd nog voordat de nieuwe school er stond, werd de laatste in deze gemeenschap niet gebruikt voor godsdienstige doeleinden. De kerkelijke gemeente verzette zich echter tegen het gebruik van het kerkgebouw voor enig sociaal vertier. Daarom vond elke activiteit die de middelen bijeen moest brengen voor bepaalde kerkelijke doelen dan ook plaats in het schoolgebouw.[25]
Amusement werd regelmatig verschaft door de onderwijzer en zijn leerlingen. Dat gebeurde dan ‘s middags in het bijzijn van de ouders en andere leden die bij het schooldistrict hoorden. De school organiseerde programma-avonden en feestavonden op dezelfde manier als de kerk dat deed en oogstte daarmee meestal ook hetzelfde succes. Vaak werden er op deze avonden spulletjes verkocht zoals kinderkleren, borduurwerk en ook etenswaren als koeken en cake. De opbrengst was voor de school of voor goede doelen. Even later werden er in het schoolgebouw ook literaire bijeenkomsten en spellingwedstrijden gehouden. Deze bijeenkomsten werden zeer populair onder de jonge mensen uit de gemeenschap.[26]
Het schoolgebouw werd ook benut voor verkiezingsbijeenkomsten van politieke partijen. Deze vergaderingen werden geleid door leden die de Republikeinse partij vertegenwoordigden. Het gebrek aan aanhang van de Democratische partij in de Nederlandse kolonie maakte het voor de Democraten onpraktisch om soortgelijke bijeen- komsten te organiseren. Het schoolgebouw werd ook gebruikt als een plek waar gestemd kon worden. Sedert 1920 is er echter een andere plek voor het stembureau aangewezen.
De kinderen van de pioniers kregen veel ontberingen te verduren vanwege het feit dat ze verstoken waren van de moderne gemakken die ons tegenwoordig ten dienste staan. Scholen op het platteland beschikken nu over een telefoon waarmee de ouders berichten kunnen ontvangen over de veiligheid van de kinderen. Voordat een dreigende storm de gemeenschap bereikt stellen auto’s en goede wegen de ouders in staat om hun kinderen veilig thuis te brengen. Als in de pioniertijd een gemeenschap getroffen werd door een sneeuwstorm waren de schoolgaande kinderen aangewezen op hun eigen vindingrijkheid om hun huis te bereiken. Veel van hen woonden wel 3 à 4 mijl van de school vandaan.[27] Er waren geen telefoons om de ongerustheid van de ouders weg te nemen en auto’s en goede wegen waren eveneens onbekend.
Een van deze meedogenloze sneeuwstormen, die nog steeds in het geheugen gegrift staat van de pioniers van de Nederlandse kolonie, vond plaats op 12 januari 1888. Deze tragische storm wordt door veel van de eerste leerlingen van de school in Holland beschreven en staat hen nog steeds helder voor de geest. De twaalfde januari 1888 was tot zo’n drie uur in de middag een heel aangename winterdag. Er was wat lichte sneeuw gevallen en de temperatuur was betrekkelijk hoog. Een zacht briesje, dat niet harder waaide dan zo’n vijf mijl per uur, blies uit het zuidoosten. Er waren geen telefoons of radio’s die de kolonisten op het platteland waarschuwden voor de naderende verwoestende storm en er was ook geen enkel teken in de lucht dat duidde op de vreselijk verandering die zo spoedig zou plaatsgrijpen. Omstreeks drie uur ‘s middags veranderde het lichte briesje uit het zuidoosten in een orkaan die vanuit het noorden toesloeg. Plotseling werd alles donker en de mensen vroegen zich af wat daar wel de oorzaak van kon zijn, maar al te spoedig ontdekten ze een groot verstikkend sneeuwkleed dat al bevroor tijdens het vallen. De aanval van wind en sneeuw kwam zo plotseling en was zo hevig dat veel pioniers die onderweg waren omkwamen en veel kinderen die op school waren zagen geen kans meer om hun huis te bereiken.[28] Deze storm was de bron van veel verhalen over heldenmoed. Slechts weinigen durfden de intense kou en de angstaanjagende duisternis van de late namiddag te trotseren. Sommigen onder de pioniers van de kolonie Holland waren op bezoek bij vrienden toen de onverwachte storm arriveerde en één gezin kwam bijna om voordat zij hun huis bereikten.[29] De pioniers van de kolonie Holland hadden op het platteland, net zoals de pioniers op andere plaatsen, lichamelijk heel wat te doorstaan. Vee dat buiten op de velden rondgraasde brak door de hekken heen in een poging om op het boerenerf beschutting te vinden. Sneeuwstormen kwamen vaak voor en ze waren hevig genoeg om te rechtvaardigen dat er ergens in het huis steeds een grote bal sterk touw voor het grijpen lag. Als een boer tijdens een hevige storm, zoals die van 1888, naar buiten ging, dan bond hij een uiteinde van het touw aan de deurklink vast en wikkelde het touw af naarmate hij vooruitkwam. Dat verzekerde hem van een veilige terugkeer naar huis.[30]
De school te Holland was een van de vele scholen in deze sectie van de staat waar jonge kinderen te lijden hadden van de bittere sneeuwstorm in 1888. De heer John Anderson en juffrouw Annie Hurnt waren in die tijd als leraren aan de school verbonden. Zij hadden ongeveer honderdzevenendertig leerlingen onder hun hoede.[31] Een van de leerlingen die op die dag de school bezocht beschrijft haar ervaringen in de storm als volgt:
De zwaarste sneeuwstorm die ik me kan herinneren vond plaats op 12 januari 1888. De temperatuur was mild en de hele dag door was er wat lichte sneeuw gevallen. In de middag, tegen de tijd dat de school zou uitgaan, draaide de wind naar het noorden. Plotseling daalde er een groot sneeuwkleed op ons neer en al snel werd het heel erg donker. Meneer Anderson dacht dat we nog wel op tijd thuis konden komen voordat de storm in volle hevigheid zou losbarsten. Daarom mochten we wat eerder vertrekken. We konden niet erg ver voor ons uitkijken en het begon steeds kouder te worden. Mijn broer en mijn zuster, een van de kinderen van Lokhorst, een van de kinderen van Obbink en Dave Ruigh zaten in mijn groep. Alle zes hielden we mekaar bij de hand zodat niemand zou kunnen verdwalen. Ongeveer halverwege de weg naar huis kwamen we mijn vader en meneer Obbink tegen die verlichte lantaarns bij zich hadden. We hoorden ze onze namen roepen op ongeveer 300 voet (91 meter) van ons vandaan. Ze vonden ons in een maïsveld. Toen we thuis aankwamen kwamen ze tot de ontdekking dat een van de kleine meisjes bevroren benen had. Dat bracht mijn ouders hevig aan het schrikken. Hun behandeling zorgde er echter voor dat het kind geen enkel nadelig gevolg of ziekte eraan overhield.[32]
De heer Claude Burcham, een leerling van een andere school in de Nederlandse kolonie, kan zich de stormachtige dag in januari ook nog helder voor de geest halen. “Ik heb mij vaak afgevraagd,” zo zegt hij, “hoe het voor mij toch mogelijk is geweest om mijn bestemming te bereiken.” In de volgende regels roept hij op een levendige manier zijn ervaringen op weg naar huis in de herinnering terug:
Ik kan me de sneeuwstorm van 12 januari 1888 nog heel goed herinneren. Ik was een knaap van twaalf jaar en ging naar school in district negenenvijftig, zo’n drie mijl zuidwestelijk van Hickman gelegen. Het was warm weer, maar haast de hele dag door viel er sneeuw en ik schat dat er wel een voet sneeuw op de grond lag. Om de een of andere onverklaarbare reden kreeg ik de drang om naar huis te gaan in de middagpauze, die om half drie gehouden werd. Ik was op een afstand van een kwart mijl van ons huis gekomen toen er plotseling een vreselijke wind uit het noorden begon te blazen en in een oogwenk was de lucht zo vol van sneeuw dat het bijna onmogelijk was de weg naar huis te vinden. Het begon ook heel erg snel koud te worden en bijna uitgeput kwam ik veilig thuis aan. Mijn vader en ik gingen naar buiten om voor het vee te zorgen, maar het was bijna onmogelijk om de weg te vinden. De sneeuw smolt op je gezicht om daarna te bevriezen en ik moest mijn ogen dicht houden om te voorkomen dat ze zouden bevriezen. De volgende morgen was – hoewel bitter koud – een dag zo prachtig als iemand zich maar wensen kon en behalve de grote hopen sneeuw die door de wind waren opgeblazen was het bijna onmogelijk je te realiseren dat we zo’n hevige sneeuwstorm meegemaakt hadden, een sneeuwstorm die de geschiedenis is ingegaan als een van de ergste die men ooit gekend heeft.[33]
Veel gelijkluidende verhalen werden verteld door verscheidene leerlingen die op die dag de school bezochten. Sommige van deze kinderen liepen bevroren lichaamsdelen op terwijl ze probeerden hun huis te bereiken. Veel kinderen vonden niet alleen onderdak thuis maar werden ook door andere gezinnen veilig ondergebracht. Dit jonge volkje dat die nacht van thuis moest wegblijven had niet zoveel idee van de angsten die hun ouders moesten doorstaan vrezend dat ze in de sneeuwstorm waren omgekomen.
Elk onderwijs voor deze pionierkinderen werd uitsluitend bereikt door een grote opofferingsgezindheid van de kant van hun ouders. Hun armoede en hun onverdroten strijd tegen de natuur voor een karig levensonderhoud vormden bijna onoverkomelijke hindernissen voor hun onderwijsidealen. Het was lastig om de financiële bijkomstigheden van de school bij elkaar te krijgen en het was nog veel moeilijker om de kinderen het werken op de akkers te besparen. Veel kinderen werd met tegenzin onderwijskundige voorzieningen ontzegd nadat zij twaalf jaar waren geworden. Anderen verwierven hun hogere school- opleiding uitsluitend vanwege het feit dat de ouders zichzelf feitelijk van alles ontzegden. Ook de ongeletterde ouders onder de pioniers, die er alles aan gelegen was om de omstandigheden voor hun kinderen beter te laten zijn dan hetgeen ze zelf hadden meegemaakt, hadden desondanks slechts uiterst rudimentaire denkbeelden over het doel van onderwijs.
Iedere jongen moest in staat zijn een boerenbedrijf uit te oefenen en ieder meisje moest kunnen koken. Hun onderwijskundige ideeën waren begrijpelijkerwijs op deze twee zeer praktische doelen gericht. Deze pionierouders wilden dat hun kinderen goede boeren en goede huisvrouwen werden. De school moest in de allereerste plaats deze doeleinden weten te verwezenlijken. Als dat eenmaal was volbracht werd elke verdere geestelijke ontwikkeling, op welk gebied dan ook, toegejuicht en bewonderd.[34] Elk leerplan dat deze fundamentele vereisten negeerde kon met zekerheid op de eenstemmige afkeuring rekenen van de hele gemeenschap.[35] De houding van de Nederlanders ten opzichte van verplicht onderwijs en hun interesse tegenwoordig voor hoger onderwijs zal in het laatste hoofdstuk besproken worden.
De scholen die in deze kolonie werden opgericht vormden een belangrijke stap voorwaarts in de vooruitgang van de culturele ontwikkeling van deze mensen. Ondanks alle ontberingen die men te verduren kreeg kwamen toch ongeveer achttien van de allereerste leerlingen uit de kolonie Holland in universitaire beroepen terecht. Degenen die geen hogere opleiding wisten te bemachtigen, maar binnen de gemeenschap bleven als boeren, zakenlui enz. werden betere en meer welvarende burgers en leefden een voller en rijker leven op grond van het basisonderwijs dat zij hadden ontvangen.
Een andere factor die bijdroeg aan de verheffing van de gemeenschap en aan het koesteren van hooggestemde idealen was het lezen van kranten, periodieke tijdschriften en boeken.[36] Met het vestigen van postroutes in de nederzetting gingen tijdschriften, weekkranten uit de dorpen en dagbladen een heel andere en belangrijke plaats in het leven innemen. De Daily Star uit Lincoln gaf een postbus cadeau als men een abonnement nam en in weerwil van het feit dat de Star de oppositionele politieke partij aanhing kon men deze krant toch in veel huizen aantreffen. Spoedig na de eeuwwisseling verschenen er ook romans. Het werd daarbij echter belangrijk gevonden dat al het leesmateriaal van een christelijke signatuur was en christelijke idealen verwoordde. Elke andere literatuur werd door de pioniers met argwaan bejegend.
>Volgende Hoofdstuk
< Inhoudsopgave
—–
[1] Hays & Cox, op. cit. , 226.
[2] Verslag inclusief plaat van oorspronkelijk district twaalf, gedeponeerd in het kantoor van districtssuperintendent, Lincoln; Persoonlijk interview met dhr. William Daharsh, Jr.; De heer Henry Wubbles, 1937.
[3] Persoonlijk interview met de heer William Daharsh, Jr.; Ben Brethouwer; Dan Wissink, 1937.
[4] Idem.
[5] Idem.
[6] Idem.
[7] Idem.
[8] Idem.
[9] Jaarverslag van de directeur in 1875 van district twaalf aan de districtssuperintendent, mss., Supt’s office, Lincoln.
[10] Persoonlijk interview met William Daharsh, Jr.; Henry Wubbles, 1937. De school is gebouwd aan de N.1⁄2 – N.E. 1⁄4 sectie elf in South Pass Precinct. Volgens de registers van het Register of Deeds of Lancaster County was het eigendomsrecht op dit land op dat moment en tot 1 december 1881 in handen van de Burlington and Missouri Railroad Company. Op 1 december 1881 ontving dominee Huizenga een akte van zeventig hectare van de Burlington and Missouri Railroad Company. Op 13 april 1883 schonk hij district twaalf een akte van twee acres voor één dollar. Het is waarschijnlijk dat de ambtstermijn van de school dezelfde was als die van de kerk. Het was of dat van een huurder van de spoorwegmaatschappij, of dat van een kraker.
[11] Persoonlijk interview met dhr. William Daharsh; Ben Brethouwer; Mr. Henry Wubbles, 1937. De persoonlijke herinnering aan enkele van de vroege leerlingen in het district vormt de enige bron van informatie over de datum van de bouw van het eerste permanente schoolgebouw, of het aantal en de data van de schoolperiodes die in de tijdelijke locaties voorafgaand aan de bouw van het nieuwe gebouw. Het is duidelijk dat hun herinneringen aan de kindertijd niet als nauwkeurig kunnen worden beschouwd, en het is niet verwonderlijk dat hun verhalen tegenstrijdig zijn. Het overwicht aan bewijs lijkt 1869 vast te stellen als het jaar waarin het district werd georganiseerd en de eerste school werd gehouden. De datum waarop het nieuwe schoolgebouw werd opgetrokken en gereed was voor ingebruikname door de leraar en de leerlingen kan niet met zekerheid worden vastgesteld.
[12] Jaarverslagen van de directeur van district twaalf aan de districtssuperintendent, 1875-1887, mms., Supt’s office, Lincoln.
[13] ldem. De ninth en tenth grade zijn groepen van leerlingen die 14 en 15 jaar oud zijn.
[14] ldem. De duur van de schoolperiode varieerde van drie maanden tot zeven en een halve maand tussen 1875 en 1881.
[15] Jaarverslagen van de directeur van district 12 aan de districtssuperintendent, 1876-1895, mss., Supt’s office, Lincoln.
[16] Ibid., 1875-1892. Ibid., In 1891 keurde de wetgevende macht een wet goed die de districtsschoolbesturen verplichtte alle schoolboeken aan te schaffen die nodig zijn voor de scholen van dergelijke districten. Deze wet komt voor in het samengestelde statuut van Nebraska, 1929, als secties 79-1801 tot 79- 1810, en de uitgaven die in 1892 werden gedaan, werden ongetwijfeld gedaan in overeenstemming met dit statuut.
[17] Jaarverslag van de directeur van district twaalf aan de districtssuperintendent, 1875 -1880, mss., Supt’s office, Lincoln.
[18] lb., 1878-1937.
[19] Register, inclusief platen van de oorspronkelijke districten die hierboven zijn genoemd, ingediend bij het kantoor van de provinciale superintendent. Lincoln.
[20] Persoonlijk onderhoud met de heer Ben Brethouwer; mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles; De heer William Daharsh, Jr., en anderen, 1937.
[21] Persoonlijk interview met de heer Ben Brethouwer, 1937.
[22] Jaarverslagen van de directeur van bovengenoemde districten aan de districtssuperintendent, 1875-1880, mss., Supt’s office, Lincoln.
[23] Briefvanhetschoolbestuurvandistrict44aandedistrictssuperintendent,1872,mss.,Supt’soffice,Lincoln.
[24] Portret- en biografisch album van Lancaster County, Nebr., 454.
[25] Persoonlijk interview met de heer Henry Wubbles, 1937. De kerk hield regelmatig borrels in het schoolgebouw, en wanneer ze op een veiling werden verkocht, brachten sommige manden vaak zeven of acht dollar op . De leden van de congregatie waren van mening dat het op deze manier uitgegeven geld voor een goed doel was.
[26] Persoonlijk interview met mevrouw Clara (Bade) TeSelle, 1937. Concurrentie onder de jonge mannen om een populaire damesmand droeg gewoonlijk bij aan de belangstelling en vrolijkheid van de avond, en ook aan het financiële succes van de bijeenkomst.
[27] Persoonlijk onderhoud met mevrouw Jane (Lefferdink) Heitbrink; De heer William Daharsh, Jr., 1937. Sommige van deze kinderen leden tijdens de strenge winterdagen op weg van school naar huis fysiek zwaar. In latere jaren kwamen ouders echter meestal hun kinderen halen. Hun komst onderbrak steevast het laatste half uur van het schoolprogramma, omdat ze verwachtten dat hun kinderen zouden worden ontslagen.
[28] Persoonlijk onderhoud met mevrouw Jane (Lefferdink) Heitbrink; de heer Claude Burcham; mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles, 1937.
[29] Persoonlijk interview met mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles; 1937.
[30] Idem.
[31] Verslag van de directeur in 1888 van district twaalf aan de districtssuperintendent, mss., Supt’s office, Lincoln. 31 Persoonlijk onderhoud met mevrouw Jane (Lefferdink) Heitbrink; De heer William Daharsh, Jr., 1937. Sommige van deze kinderen leden tijdens de strenge winterdagen op weg van school naar huis fysiek zwaar. In latere jaren kwamen ouders echter meestal hun kinderen halen. Hun komst onderbrak steevast het laatste half uur van het schoolprogramma, omdat ze verwachtten dat hun kinderen zouden worden ontslagen;
31 Persoonlijk onderhoud met mevrouw Jane (Lefferdink) Heitbrink; de heer Claude Burcham; mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles, 1937.
31 Persoonlijk interview met mevrouw Dillie (TeSelle) Wubbles; 1937.
31 Idem.
31 Verslag van de directeur in 1888 van district twaalf aan de districtssuperintendent, mss., Supt’s office, Lincoln.
[32] Persoonlijke getuigenis van mevrouw Jane (Lefferdink) Heitbrink, 1937.
[33] Persoonlijke getuigenis van Claude Burcham, Lincoln, Nebr., 1938.
[34] Het diepste verlangen van de pionierouders was dat ten minste één van hun zoons in de bediening zou gaan. Daarom werd de meerderheid van deze jonge mannen, die naar de onderwijsinstelling gingen, opgeleid om predikanten van de gereformeerden te worden. 34 Het diepste verlangen van de pionierouders was dat ten minste één van hun zoons in de bediening zou gaan. Daarom werd de meerderheid van deze jonge mannen, die naar een onderwijsinstelling gingen, opgeleid om predikanten van de Hervormde Kerk of missionarissen naar buitenlandse velden (India, Japan of China) te worden. Een vader wiens enige ambitie was dat een van zijn zoons predikant van zijn kerk zou worden, besloot de oudste zoon naar school te sturen. De jongen raakte echter niet geïnteresseerd in zijn studie en keerde terug naar huis. De vader hernieuwde vervolgens zijn dromen door zulke plannen te maken voor zijn jongste zoon, die ook de “enige ambitie” van zijn vader niet waarmaakte. De vader noemde deze mislukking vaak een van zijn grootste teleurstellingen.
[35] Een moeder uit de nederzetting slaagde er door vele offers in om haar dochters naar de middelbare school te sturen, waarna ze naar de universiteit gingen en zich voorbereidden om lerares te worden. De moeder kreeg zware kritiek omdat ze haar dochters niet thuis had gehouden en hen niet had geleerd te koken en andere vereisten voor een goede echtgenote.
[36] De volgende kranten en tijdschriften verschenen in de woningen. The Youth’s Companion, Christian Herald, People’s Home Journal, Star Monthly, Hickman Enterprise, Lincoln Daily Star.