Kotten
Uit het hoofdstuk over de scholteboeren is al duidelijk geworden hoe groot de macht van deze heren over hun pachters is. Als het de scholte belieft kan hij elk moment aankondigen dat de pachter vertrekken moet van zijn boerderij. Er waren zelfs gezinnen die haast elk jaar naar een andere boerderij moesten vertrekken. Pachtwetten die de pachters enige bescherming boden traden pas in werking tussen 1933 en 1936. Ook dan nog kon een pachter na 6 jaar te horen krijgen dat hij moest verkassen.
Rond 1712 kwam Harmen Wiggers op ‘De Selle’ te wonen en wordt hij Harmen te Selle genoemd. Ook zijn kinderen gaan Te Selle heten. Ze zijn dus van ‘Selleman’. In de 18e eeuw wordt de naam meer en meer een vaste en onder invloed van de Napoleontische tijd tenslotte wordt de naam van de familie definitief Te Selle.
Dan overkomt ook de Te Selles wat anderen al vaker overkomen is: ze moeten de boerderij verlaten waaraan de familie haar naam te danken heeft. “Selleman” was een bezitting van Jan Albert Bennink die de boerderij in 1861 verkoopt aan Jan Hendrik Hijink die Jan Albert’s schoonzoon was geworden en zelf op “Selleman” gaat wonen.
De Te Selles moeten dus plaats maken voor anderen. Ze hebben echter één groot geluk. De emigratie naar Amerika heeft al een grote vlucht genomen. De “Arnhemsche Courant” schrijft op 15 augustus 1846 het volgende over de emigratie vanuit Winterswijk:
“De landverhuizing vanuit deze streken naar Amerika neemt op verbazende wijze toe. Uit deze gemeente van ruim 8000 inwoners zijn nu omstreeks 950 mensen vertrokken en een nog groter aantal maakt zich thans tot de reis gereed. Meestal boeren en handwerkslieden, welke hun eigendommen grotendeels bestaande uit landerijen , huisraad en ten velde staande vruchten eerst verkopen, waarvan het natuurlijke gevolg is dat de waarde van deze goederen in deze gemeente reeds 25 tot 35 % gedaald is, zomede de huurprijs en de pacht daarvan met 15 tot 20%…..”
Moeder Dela te Selle-ten Damme moet een nieuwe plek zien te vinden voor zichzelf en haar 7 zonen. Haar echtgenoot Jan Albert te Selle is al in 1845 overleden.
Het vinden van een nieuw onderkomen lukt wonderwel. Ze hebben – wellicht doordat er al velen vertrokken zijn – zelfs de keuze uit een drietal boerderijen. Die keuze valt op “Fökkink” in Kotten. (zie foto’s). Dit erve is eigendom van “darper” Steven Jan Goossens, een arts die in het dorp woonde. Heel belangrijk, want geen “helpedagen’ bij een Scholte…..
Niet voor een ander aardappels ‘gaddern’, haver of rogge maaien. De vrouwen hoefden geen schoven meer te binden. En geen Scholte die er met de handen in de broekzak bij liep te kijken. Voor het gevoel van eigenwaarde van de Te Selles een belangrijke opsteker.
En wie bestiert nu de nieuwe boerderij? Vermoedelijk Derk Willem, inmiddels 34 jaar oud, maar naar moeder Dela moet ook nog wel geluisterd worden, kijk ook eens naar het familiecontract van 20 maart 1855…., opgesteld op ‘De Selle’, één week nadat Derk Willem te Selle, de oudste zoon trouwt met Janna Weerkamp. Maar moeder Dela heeft zeven zonen. Tobias gaat naar “Rotmans”. Hendrik Jan wordt boer en klompenmaker en Jan Albert wordt wever in Bredevoort. En de laatste drie……. gaan naar Amerika. Twee al in 1865, vier jaar nadat “Fökkink” door Te Selles bewoond gaat worden.
Jan Hendrik trouwt eerst nog even met zijn buurmeisje Hanna Onnink van “Fökkinkschoppe”, een boerderij op steenworp afstand van “Fökkink”. Als Harmen Jan en Jan Hendrik al hoog en breed in Nebraska zitten komt broer Gerrit Jan in 1873 ook met zijn gezin naar Lancaster County.
Moeder Dela, een zeer pittige tante wil later nog wél eens met eigen ogen zien waar haar kinderen in Amerika zijn neergestreken. In 1878 (zie brief 19) reist ze, 76 jaar oud, nog even op en neer naar Amerika…
Waar zitten die zonen nu?
Als Jan Hendrik en Harmen Jan met hulp van de familie zich in Wisconsin gevestigd hebben bemerken ze dat het niet gemakkelijk is om een echt flink bedrijf op te bouwen. Er arriveren wel steeds meer kennissen, maar het gebied wordt steeds voller. Harmen Jan vindt snel een echtgenote.
De broers wonen zo’n 9 mijl van elkaar vandaan. Harmen Jan is in zaken ietwat gelukkiger dan Jan Hendrik. In 1869 kan hij het niet laten om kort te vermelden dat hij nu 30 keer meer bezit dan Jan Hendrik die bij vertrek uit Nederland drie maal meer had dan hijzelf.
In 1869 krijgen de twee broers in de gaten dat broer Hendrik Jan, die niet zo gelukkig is in zijn tweede huwelijk, ook van plan is naar Amerika te komen, maar dan zonder zijn tweede echtgenote. Daar moeten ze echter niets van hebben. Hij is alleen welkom als hij met zijn hele gezin overkomt. Er mag geen schande over de familie komen. Harmen Jan schrijft hem een gepeperde brief: “daar hij een goeden jas van kan aantrekken en die hem ter degen past, ja maar niet te hart, ik zeg ja hij moet niet veel troost hebben. Wel zeg Jan Henderik, Schrijft gij maar een natoe.”
Jan Hendrik vindt de brief zelfs wat te hard en schrijft er nog een paar troostende woorden bij. Lees het eens na in Brief 6.
Inmiddels is Jan Willem Leverdink die in 1868 naar Cedar Grove kwam al tot de conclusie gekomen dat hij te weinig mogelijkheden heeft in Wisconsin. Binnen het jaar verhuist hij naar de streek Lancaster in Nebraska. Jan Hendrik besluit dit voorbeeld te volgen en vertrekt op 28 maart 1870 ook naar Nebraska. Hij heeft wat pech gehad. Het land dat hij gehuurd had wordt aan iemand anders verkocht. Het huren van een grote boerderij ketst ook af:
“Wij dachten in het voorjaar dat wij ook een grooten plaats hadden gekregen dat was twee hondert Akker groot dat wilden wij huren dien man dien daarop woonde had het ook gehuurd dat was een zeelander dien wilde wat kopen bij zijne vammieli in micichan en dat hoorden zij bij bloemers toen kwam het ons oom zeggen daar moest Gij eens na horen dat hoort een Engelzen toe en daar is het goed woonen onder en wij gingen ernatoe en hij beloofde het mij in dien de man weggaat dan is Die plaats Uw alles om den derden en dit moest ik hem brengen maar dat wouw hij betalen en al wat ik verbeterde dat betaalde hij ook hier was ik met op mijn schik, maar toen ging dien man op rijs na misichan en daar was hem het land te duur, en toen is hij op die plaats gebleven, toen konden wij het niet krijgen, zoo zijn wij dan op onze eigene plaats gebleven, ik wouw liever wat grooters hebben en dan het onze verkopen of verhuren”
Hij schrijft ook naar huis dat de grondprijzen in Wisconsin inmiddels sterk gestegen zijn. Grond waarvoor hij in 1865 25 dollar per acre betaald had, wordt in 1870 verkocht voor 50 dollar. Het is moeilijk om land te vinden dat men kon huren en de prijs voor een boerenbedrijf van 40 acres is 9 tot 10% gestegen.
Jan Hendrik gaat tot actie over. Op 28 maart 1870 vertrekt hij naar Nebraska. Hij heeft al twee jaar vergeefs gewacht op Harmen Jan die zijn bedrijf nog steeds niet heeft willen verkopen.
Harmen Jan zwoegt ondertussen nog een poosje door in Wisconsin om zijn positie te verbeteren. In 1867 bebouwt hij zo’n 70 acres, een “tamelijk grote plaatse”. Hij heeft echter eerst al zo’n 30 acres bos voor 750 dollar verkocht. Hij houdt voortdurend scherp zijn opbrengsten in de gaten. Hij berekent dat 8% rente van 750 dollar hem meer oplevert dan het verkopen van hout. Voor het kappen moet hij namelijk mensen inhuren. Als Derk Willem in 1870 ook om raad vraagt noemt Harmen Jan – in de brief van 22 augustus ook als mogelijkheid Nebraska waar Jan Hendrik inmiddels is begonnen. Hij wil echter niet aandringen op vestiging aldaar, want hij heeft dan nog steeds niets van Jan Hendrik zelf gehoord en twee anderen is het daar niet bevallen en zijn weer teruggekeerd, o.a. vanwege de ratelslangen en de prairiewolven.
Van de schoonvader van Jan Hendrik weet hij dat je daar voor 100 dollar 80 acres kunt kopen, maar dat er bijna geen hout te vinden is en dat je eerst een soort plaggenhut moet bouwen… (Brief 7). Toch begint Harmen Jan ook zelf steeds meer over vertrek naar Nebraska te denken. Het intrigeert hem en hij wacht vol spanning en ongeduld op het verslag van Jan Hendrik. Het voornaamste doel van Harmen Jan is toch grond verwerven en geld maken. Daarbij heeft hij in 1870 ook nog te kampen met een ernstige aardappelziekte:
“Aangaande de aardappelen wat dat wil geven weet ik niet, Het voorige jaar wierden wij geweldig van de wormen geplaagt, die aaten allen op wat maar groen was, En nu is het noch veel erger, het schijnt als of zij uit de grond komen groejen zodraa de aardappelen kunnen gezien worden zitten die wormen er met hopen op Die wormen kunen nergen beter bij vergeleken worden als bij de wandluizen Zoo men die op plat Gelders noenen Maar zijn wel viermaal zoo groot en hebben vleugen. waar aardappelen zijn daar gaan zij na toe en gaan niet weer weg voor zij alles op hebben.”
Waarschijnlijk is het optreden van de wormen een gevolg geweest van het feit dat de omgeploegde zoden nog niet volledig waren vergaan. Toch is dit probleem, hoewel het wel vervelend was, niet de voornaamste reden geweest voor Harmen Jan’s verhuizing naar Nebraska. Het was eerder de hoge grondprijs die zijn idealen tegenwerkte. In 1870 schrijft hij dat verschillende nieuwe immigranten, die gehoopt hadden in Wisconsin boerderijen te kunnen kopen, genoodzaakt waren geweest om dagloners te worden. Hoewel hun loon van $ 1,50 per dag veel hoger was dan wat ze in Nederland zouden hebben kunnen verwachten, waren deze mensen toch diep teleurgesteld. Samen met Harmen Jan trekken ze later naar het Westen. Als de eerste brieven uit Nebraska bemoedigend zijn besluit Harmen Jan zich met zijn gezin in de buurt van Jan Hendrik te vestigen. Pas in september 1870 arriveert de eerste brief uit Nebraska van Jan Hendrik in Winterswijk. Daar moet thuis met grote spanning naar uitgezien zijn, want ook Dirk Willem en Gerrit Jan piekeren er immers over om te emigreren! Jan Hendrik stelt eerst iedereen gerust: Nebraska is een veilige plek. Buitengewoon tevreden is hij over de kwaliteit van de grond. Je ziet deze Achterhoekse boer er zelfs een hap van nemen:
“het landt is onverbeterlijk Goed het is alle zwarten grond of zwarte klei, Geen zand of steenen worden hier bijna niet gevonden, wij hebben 80 tachtig akker Grond, en Geen een steen hebben wij nog niet gevonden, en nog geen schup vol zan hoewel wij al 14 veertien akker omGeploegt hebben, het is alle Grijszwart Gelijk bij uw het lagelandt, als men het tuschen de vingers neemt of in den mondt Dan is het heel zacht zonder de kleinste Grinteltjes in, het is alle digt bezet met Gras”
Na de winter van 1870-1871 vertrekt Harmen Jan naar Lancaster County in Nebraska. In november 1871 arriveert op “Fökkink” in Kotten zijn eerste brief. Op de kale, winderige vlakten van Nebraska en tijdens zijn eerste jaar daar, was hij getuige van één van de meest gevreesde situaties op de prairie:
“Zondag den 15 Ochtober gingen wij `s morgens naar de kerk de wind was toen al geweldig aan het waajen, maar dit wierd al erger verder op den dag.
En toen wij de kerk uit kwamen zag men smook in de verte, want de prerie stont in brand, dat is hier al gras wat nog niet bewoond is en wanneer dat soor[1. Soor:
a. met betrekking tot een bast een tak of de huid is de betekenis: dor en droog
b. met betrekking tot zand is de betekenis: scherp , hard.
] of droog word dan brand dit ontzettend, dit was dus aangestooken of ten minsten het was in brand geraakt, en dit kan mijlen ver wegbranden, maar wanneer het gras er af is dan is het klaal, de grond brand niet, Dus wil ik zeggen als zij uit de kerk kwamen zag men die brand, een man Zijn naam is Niklaas, Vandervelde zag het was niet wer van zijn huis, hij was in de kerk met vrouw en twee kinderen hij had drie kinderen te huis, een meisjen van 11 of 12 jaar en een van 8 en het andere 5 of 6 jaar, hij liep dus zoo spoedig als hij kon om te huis te komen, maar wat ziet hij, zijn huis ligt geheel in as hooi stalling graan en 4 verkens liggen alle verbrand, maar nog het ergste niet, hij ziet in de verte iets wit op den grond liggen denkende dat het een kalf was. Maar als hij nader komt ziet hij het is zijn ouste meisje verbrand op den grond liggen en bij onderzoek liggen de andere twee in huis geheel verbrand, dus een treurige toestand voor die man Ook zijn er meer onhijlen onstaan door dien brand, en op veele ande plaatsen, is grote brand geweest grote steden bijna geheel afgebrand.”
Ondanks dit soort gevaren blijven de beide broers in Nebraska. Hun verslag is zo bemoedigend dat nu ook broer Gerrit Jan besluit te emigreren. Ook naar Nebraska. Zijn reisverslag staat in Brief 14. Hij koopt grond in Lincoln en huurt ook nog 18 acres van buurman Willem Leverdink.
“W Leverdink is mijn naaste Buurman Obbink van de Haart[2. De Haart: Buurtschap tussen Winterswijk en Aalten, vallend onder de gemeente Aalten
] woont ok vlak bij ons Broeder Jan Henderik is van ons 1/2 mijl of 800 pas Kolste Heeft nu ook aan mijn grond 80 Akkers gekocht nu wil hij zijn Andere plaats verhuren of verkopen maar hij wil liver tussen de Hollanders wonen Wij Zijn 3 mijlen van de kerk maar ider die kan vaart Hier, en men vraagt niet mag ik mede Rijden neen ider stapt maar in zolang er plaats is, hier is geen verschil tussen Rijk en Arm,”
De drie broers maken nog wel een sprinkhanenplaag mee en perioden van droogte. Maar de omstandigheden worden beter. De Nederlandse gemeenschap groeit. De leden ervan hebben de neiging dicht bij elkaar te blijven voor wederzijdse hulp en maatschappelijke aanpassing. Er is al een kerk gebouwd waar regelmatig diensten worden gehouden en men elkaar dus ook regelmatig treft.
Als de aanloopproblemen achter de rug zijn gaat het de drie broers goed. Ze breiden hun boerderijen uit en kopen nog meer land[3. Volgens de kaarten van South Pass Precinct en Panama Precinct uit 1903 bezat:
Harmen Jan te Selle:
— 160 acres in sectie 17
— 240 acres in sectie 22
— 80 acres in sectie 27
— Totaal: 480 acres = 192 hectare
Jan Hendrik te Selle:
— 80 acres in sectie 13
— 160 acres in sectie 22
— 160 acres in sectie 24
— 160 acres in sectie 25
— 80 acres in sectie 28
— Totaal: 560 acres = 224 hectare
Gerrit Jan te Selle:
— 160 acres in sectie 19
— 160 acres in sectie 24
— Totaal: 320 acres = 128 hectare
] voor hun talrijke kinderen. Jan Hendrik en Hanna Onnink 10, Gerrit Jan en Anna Jonker 7 en Harmen Jan, die tweemaal trouwt, wordt zelfs vader van 16 kinderen! Niet alleen de prairiegrond blijkt zeer vruchtbaar. Ondanks de kinderschare moet Anna Jonker toch nog wel even wennen. Zij is de enige echtgenote die ook een keer iets schrijft:
“dus broeders en zusters en alle naaste betrekingen verzoeken wij uw allemaal op het kindermaal te komen dat zouw ons heel aangenaam wezen want het is ons huisgenoten hier nog al stil want de huizen liggen hier nog al ver van ons af en dat en is ons nog al vreemt toe..”
In 1878 moet het voor de families in Amerika een hoogtepunt zijn dat moeder Dela, inmiddels 76 jaar oud op bezoek komt. En de drie zonen kunnen haar wat laten zien! Grote bedrijven en heel veel klein-kinderen. Natuurlijk ook drie “Dillies”… De kinderen trouwen met echtgenoten onder de Nederlandse buren. De gemeenschap groeit. In 1948 telt de Hollandse kerk 300 gezinnen.
De broers mogen graag een beetje met elkaar concurreren. Zo schrijft Harmen Jan in 1869:
“Toen ik uit Holland ging had broeder J H drie maal zoo veel als ik, maar nu heb ik dertig maal meer dan hij, zoo kunnen de tijden veranderen..”
Gerrit Jan in oktober 1891:
“ik heb voor enige maanden nog een Stuk land groot 80 AKKer gekogt voor $ 2500 maar ik zou nu denk ik $ 500 Winst kunen krijgen dat is het mooiste land in dezen Staat mijn broeders haden het beste van al de Hollanders, maar nu heb ik het”
Jan Hendrik schrijft in april 1895:
“Wij hebben Nu vierhondert en tachtig akker 2,80 bewerken wij zelf het, overiege hebben wij verrent voor den derden, zij moeten mij het graan op de mark brengen, hooigront en wijde betalen ze mij twee dollaar den akker”
Wie het beste geboerd heeft is nu achteraf moeilijk vast te stellen en eigenlijk ook niet zo relevant. Vast staat dat de emigratie van deze drie Nebraska – Te Selles zeer succesvol is geweest. Een bloei-ende Amerikaanse tak van de familie was het resultaat.