“De Olliemölle”

Bron:  Dirk Willem te Selle (Enschede, NL) in gesprek met Thea Loonen – te Selle, Maart 2005.

Inleiding

Eén van de leukste plekken van Winterswijk is ongetwijfeld de oude watermolen van Den Helder aan de Slingebeek. De omgeving van de Slinge is een beeklandschap. Het kronkelende riviertje heeft door de eeuwen heen regelmatig haar loop veranderd, maar dit is niet van invloed geweest op het bestaan van de molen, want die staat er al sinds 1300. Al in 1303 werd de watermolen genoemd als behorende tot “De havesaet Pleckenpol”. Ridder Sweder van Ringenberg gaf toen de havezate in achterleen uit aan Alexander van Creyter “met den meul en alle de haren togehorigen stucken”.

Ansichtkaart uit circa 1915

Ansichtkaart uit circa 1915
De zwemmers zijn al afgeschermd
van het publiek

Van de oude raderen en maalbedrijven is nu niets meer te zien, maar aan het begin van de 20e eeuw waren ze nog wel degelijk aanwezig, zoals te zien is op de onderstaande foto’s.

De watermolen bestond vroeger uit twee delen, namelijk een koren- en een oliemolen. Op veel plaatsen in de Gelderse Achterhoek en in Twente kun je deze dubbelfunctie van de watermolens tegenkomen. In de oliemolens werd olie gewonnen uit lijnzaad, raapzaad, koolzaad en huttentut. De olie van deze laatste plant rook echter vies en werd dan ook alleen gebruikt als lampenolie en voor het onderhoud van leer. De uitgeperste lijnzaadkoeken waren nog een prima veevoer.

Situatie tot ongeveer 1925

Situatie tot ongeveer 1925

De korenmolen heeft vooral rogge, haver en tarwe gemalen.

De watermolen “Den Helder” heeft in de loop der eeuwen veel verschillende eigenaren gekend. Zo was aan het eind van de 19e eeuw de molen in eigendom van Jan Helder en sindsdien heeft ze de naam “Den Helder”. Na Helders dood hertrouwde zijn weduwe in 1897 met Barend Gerhard Heusinkveld. Barend bezat zelf de windmolen Fortuna aan de Misterweg in Winterswijk en liet het werk op de watermolen over aan een familielid. Later ging hij tot verkoop over.

Op 7 juni 1922 werd door notaris Jan Berend Roelvink bij dezelfde gelegenheid waarop het bier- en koffiehuis Den Helder was verkocht, ook de Plekenpolsche of Keupenwatermolen van Barend Gerhard Heusinkveld geveild en voor 5.200,00 gulden verkocht aan Derk Jan Berenschot, eigenaar van de verder stroomafwaarts gelegen “Nieuwe Molen”.

Hiermee heeft Derk Jan heel handig een concurrent uitgeschakeld en heeft nooit meer met de Plekenpolse molens gewerkt.

Tussen de families Te Selle en Berenschot bestonden innige relaties. Jan Albert te Selle op boerderij “Fökkink” trouwde in 1884 met Willemina Berenschot, die afkomstig was van “Nieuwmolen” en broer Derk Willem trouwde in 1885, één dag voor Kerstmis, met haar zuster Theodora.

Toen Derk Willem 14 dagen later plotseling overleed was de baby al een paar maanden onderweg. Dina Willemina wordt in mei 1886 ook op “Nieuwmolen” geboren. Vervolgens hertrouwt Theodora. Opnieuw met een Te Selle en wel met broer Bertus Jacobus. Vier kinderen worden er nog geboren. De eerste is mijn grootvader en de jongste is Thea’s vader. Waar wij onze voornamen aan te danken hebben is nu volstrekt duidelijk.

Johan Christiaan te Selle

Geertruida Johanna te Selle-van Eerden

Derk Jan Berenschot verkoopt nu de watermolen in twee gedeelten. De korenmolen is eerst nog in gebruik bij Heusinkveld en de oliemolen wordt in 1923 verkocht aan zijn jonge neef Johan Christiaan te Selle en Geertruida Johanna te Selle-van Eerden, de ouders van Thea.

Op 26 augustus 1927 verkoopt Derk Jan Berenschot ook de korenmolen. Bertus Wassink wordt voor een bedrag van 5.000 gulden de nieuwe eigenaar. Het gekochte kan op 1 januari 1928 worden aanvaard. Een van de voorwaarden bij de koop was dat de bestaande wegen gebruikt mochten blijven worden door de achterliggende bewoners. Bovendien was duidelijk in de koopovereenkomst met Wassink opgenomen dat op het gekochte een maalverbod gevestigd was, zodat de molen niet voor graanmalerij gebruikt mocht worden.

Johan te Selle had geen recht van overpad over de brug en had daar nog wel eens onenigheid over met Wassink. Jan Bertus Wassink verkocht echter al in december 1929 het huis met café Den Helder, de watermolen met stuwrecht, de grond achter het huis en aan de beek en de weg ter breedte van vijf meter naar de Wooldschen grintweg, alsmede tuin en weide over de beek, samen 1.10.60 ha, aan Wilhelmus Petrus Bausch.

Toen Bausch er eenmaal was, sloten deze en Johan te Selle een overeenkomst over het recht van overpad. Vóór die tijd moest Johan zich een uitweg langs de Slinge en Schot Schepers creëren. Eind jaren twintig verdween al het waterrad van de oliemolen, in de jaren dertig ook dat van de korenmolen.

De korenmolen

Ten tijde van de komst van Wilhelm Bausch was het molenrad van de korenmolen nog intact. Hij vatte het plan op om met waterkracht in de eigen elektriciteitsbehoefte te voorzien.. Na de herbouw van het huis in 1934 liet hij een dynamo in de molen plaatsen, die hij bij de voormalige Zuiderzeewerken had gekocht. Het nieuwe hotel-restaurant zou zelfs elektrisch kunnen worden verwarmd. helaas beschikte Bausch niet over de mogelijkheid om de opgewekte elektriciteit op te slaan en bovendien bleek de stroomsoort niet geschikt voor huishoudelijk gebruik. Herhaaldelijk sloegen de stoppen door. Op zomeravonden zorgde deze privé elektriciteitscentrale echter voor een sfeervolle verlichting van de overtuin.

Bij het herstel van de watermolen na de Tweede Wereldoorlog werden molenraden dynamo verwijderd.

De “Olliemölle”

Johan Christiaan te Selle family photo on 11 November 1935: Johan Christiaan (1899-1970), Bertus Jacobus (1925-1944), Thea (1927- ), Geertruida (1899-1991)

Midden jaren twintig, dus al lang vóór de Tweede Wereldoorlog was het zuidelijke gedeelte van “Den Helder”, de oude oliemolen, in het bezit gekomen van Johan en Trui te Selle. Op 9 augustus 1925 wordt daar hun zoon Bertus Jacobus geboren. Johan is evenals zijn broer Derk Willem timmerman en aannemer. Hij gaat op de oude molen aan de slag en richt er zijn timmermanswerkplaats in.

Dochter Thea heeft nog goede herinneringen aan de molen en het huis. Ze is er ook geboren en heeft er haar hele jeugd gewoond samen met haar ouders en haar broer Bertus. Hoewel niet rijk, is Johan toch in de gelegenheid de molen van zijn oom te kopen. Misschien zal de molen toen ook niet zoveel gekost hebben want de molen was al niet meer in bedrijf. Graan werd er niet meer gemalen en ook de oliemolen werd niet meer gebruikt, hoewel de raderen nog wel draaiden. Voornaamste reden voor oom Derk Jan Berenschot om de molen te kopen was immers het uitschakelen van een concurrent. Johan heeft volgens Thea wel de mogelijkheid gehad om ook de graanmolen te kopen, maar hij heeft daar geen belangstelling voor. Hij heeft slechts ruimte nodig om te wonen en om er zijn werkplaatsen in te richten.

Thea zegt: “ja dat molentje was in het begin natuurlijk helemaal niks hè. Degene die er wat van gemaakt heeft was mijn vader.” Vader Johan neemt zijn deel van de molen grondig onder handen en bouwt en verbouwt molen en woonhuis dat het een lieve lust is en moeder Trui ziet dat de plek mogelijkheden biedt: de grote kolk achter de watermolen wordt het eerste Winterswijkse zwembad en haar man de eerste badmeester.

De molenkolk als zwembad

Watermolen Den Helder Bij de molenkolk staat al een duiktoren.

Watermolen Den Helder
Bij de molenkolk staat al een duiktoren.

Al aan het eind van de negentiende eeuw werd de gemeente Winterswijk verzocht een badhuis te stichten. Dat verrees in 1897 aan de Badhuissteeg (een zijstraatje van de Spoorstraat) en werd door particulieren geëxploiteerd. Omstreeks 1907 ging de belangstelling voor dit badhuis verminderen, o.a. als gevolg van de stijgende kosten. Veel Winterswijkers gingen liever verfrissing zoeken in het beekwater van de Slinge. Op 18 april 1910 werd voor 50 gulden door de gemeente een perceel grond van 250 m² van molenaar Barend Gerhard Heusinkveld gekocht. Dit stuk grond lag aan de molenkolk bij watermolen Den Helder. De gemeente dacht dat hier een – zij het primitieve – zwemgelegenheid was te creëren. Waterverversing was natuurlijk geen probleem, daar zorgde het stromende beekwater wel voor. De molenkolk was vanuit het dorp te voet binnen een half uurtje te bereiken.

In 1911 was er al een zwemvereniging, de WZV – Winterswijksche Zwemvereeniging. Deze plaatste langs de kolk enkele badhokjes. Ook werd de molenkolk door een schutting tegen nieuwsgierige kijkers beschermd.

Omdat het bad alleen voor leden van de WZV toegankelijk was, probeerde een aantal ingezetenen in 1913 de gemeente te bewegen er een gemeentelijke zweminrichting van te maken. Dit werd door de gemeente van de hand gewezen, mede met het oog op de geringe capaciteit van de kolk.

Een overeenkomstig verzoek werd op 5 juni 1914 door het raadslid J. Willink ingediend. Willink stelde tevens voor een gemeentelijke subsidie te geven, opdat het bad meer opengesteld kon worden. Ook gaf hij de suggestie het oppervlak uit te breiden. De gedachte om tot een gemeentelijke exploitatie te komen, werd door de raad verworpen, omdat dit te hoge kosten zou betekenen. Wel werd op de raadsvergadering van 29 oktober 1914 tot een subsidie van 60 gulden besloten. Dit geschiedde op voorwaarde, dat ook niet-leden van de inrichting gebruik zouden mogen maken.

In 1915 achtte het gemeentebestuur het wenselijk een commissie te benoemen, die de opdracht kreeg naar geschikt water te zoeken. In deze commissie werden de heren A.Th. ten Houten, J. Willink en G.J.H. Beernink benoemd. Er kwamen drie plannen op tafel.

Het eerste omvatte het plan om stroomopwaarts van Den Helder een zwemgelegenheid te maken, dit met het oog op de omstandigheid, dat de exportslachterij Zwanenberg haar afvalwater in de beek loosde. Het reservoir van de Pulsometer van de HYSM zou in een bad- en zweminrichting kunnen worden veranderd. De HYSM wilde haar medewerking echter niet verlenen, zodat van dit plan moest worden afgezien.

Bij het tweede plan had men een stuk heidegrond op het oog, dat langs de beek lag, vlak bij het bruggetje aan het binnenpad naar kwekerij Veldzicht in Kotten. De kosten voor verwerving van de grond en uitgraving èn het probleem dat het stilstaand water in de zomer niet ververst zou kunnen worden, zorgden ervoor dat de commissie het niet waarschijnlijk achtte, dat de raad haar goedkeuring er aan zou geven.

Het derde plan lag misschien het meest voor de hand: aanpassing van de zwemgelegenheid bij Den Helder. Hiertoe werden enkele suggesties gedaan, maar de raad vond het rapport te vaag en besloot de commissie te vragen om de plannen verder uit te werken.

Hoewel bij Den Helder enkele verbeteringen werden aan-gebracht, bleef het toch een tamelijk primitieve inrichting. Er werden door de raad nog enkele keren aan de zwemvereniging subsidies verleend, maar er bleef onvoldoende kleedgelegenheid en het toezicht op de baders werd als ontoereikend beschouwd. De belangstelling van de zwemmers daalde sterk en in 1922 ging de vereniging ter ziele.

Ein zwemmer met op de achtergrond de korenmolen

Ein zwemmer met op de achtergrond
de korenmolen

De badhokjes van de WZV zijn goed te zien

De badhokjes van de WZV
zijn goed te zien

Nadat Johan te Selle de korenmolen had gekocht bracht hij echter tal van verbeteringen aan en geleidelijk ontstond toen in de kolk achter de stuw zelfs een “echt” zwembad met steiger en een duikplank. Zelf was hij de badmeester. Ook liet hij o.a. de Bocholter Wassersportverein eens naar Winterswijk komen om demonstraties te geven. Dit leidde in 1927 tot de oprichting van de Winterswijkse Watersportvereniging.

In de molenkolk worden heuse zwemwedstrijden gehouden die flink wat publiek trekken.

In de molenkolk worden heuse zwemwedstrijden gehouden die flink wat publiek trekken.

Toen in 1933 het nieuwe openluchtzwembad werd geopend, verloor de molenkolk zijn functie als plaats waar men ging zwemmen. De inspanningen van Johan te Selle werden niet vergeten: in het paviljoen van het nieuwe zwembad kreeg hij de verkoop van etenswaren toegewezen en op het zandstrand beheerde hij een houten gebouwtje waar snoepgoed en ijs werd verkocht.

Het nieuwe openluchtzwembad van Winterswijk werd in 1933 als werkverschaffingsproject aangelegd.

Het nieuwe openluchtzwembad van Winterswijk werd in 1933 als werkverschaffingsproject aangelegd.

Als gevolg van Johan’s bouwactiviteiten kreeg de ene helft van de molen wel een heel ander aanzien dan de andere helft waar hij niet de eigenaar van was. Waarschijnlijk zou hij tegenwoordig niet meer de ruimte gekregen hebben om de molen zo’n grondige gedaanteverwisseling te laten ondergaan, maar toen werd er geen bezwaar gemaakt. Aan de voorkant zette hij er grote ramen in en aan de kant van de molenkolk plaatste hij zelfs ramen met spitsbogen. Ze hadden zelfs wel iets weg van kerkramen.

Thea kan zich de oorspronkelijke situatie van de molen nog heel goed herinneren en weet ook dat haar vader er veel aan werkte. Vader Johan verwijdert in zijn gedeelte ook de molenstenen en het maalwerk maar laat aan de buitenkant het molenrad nog enige tijd intact. Tenslotte mag het er nog steeds als een molen uitzien. Later zal dit rad weggehaald worden en nóg veel later het waterrad aan de overzijde. Na 1925 is zodoende het karakter van de watermolens geleidelijk veranderd. De planken bekleding van de oliemolen aan de linkerkant van de beek werd omstreeks 1927 vervangen door metselwerk.

Dit beeld van Den Helder halen vele generaties Winterswijkers zich nog steeds voor de geest als zij aan deze watermolen denken.

Dit beeld van Den Helder halen vele generaties Winterswijkers zich nog steeds voor de geest als zij aan deze watermolen denken.
De oliemolen is wit geschilderd , evenals de korenmolen. De laatste is tevens voorzien van een omloop boven het water.
Johan te Selle heeft molen en woonhuis grondig verbouwd en er zijn lunchroom en ijssalon in gevestigd.

Ook het korenmolengedeelte kreeg de al genoemde “gotische” vensters en bovendien een omloop langs het water en Johan schilderde de oliemolen wit. Ook de korenmolen is eerst wit, maar later steenrood.

Onder Johan’s gedeelte bevond zich geen kelder waarin het maalwerk draaide. Alle molenactiviteiten speelden zich af op de begane grond en hij wenst de ruimte te gebruiken voor andere activiteiten.

Moeder Trui, geboren op boerderij “De Hutte”, verliest al jong haar beide ouders en wordt dienstmeisje bij Scholte Tenkink in Het Woold. Als ze in 1923 met Johan trouwt moeten de eindjes aan elkaar geknoopt worden en doet ze gedurende een lange periode verstelwerk voor families in het dorp. Johan bouwt een flink huis aan de zijkant van de watermolen en een paar werkplaatsen langs de molenkolk. Vooral in de crisisjaren moeten er lange dagen gemaakt worden. Johan’s broer Derk Willem (1888-1945) die ook timmerman en aannemer is bouwt in de buurtschappen boerderijen voor zo’n vier- à vijfduizend gulden. Ook in die tijd ongekend lage bedragen en zelf verdient hij er nauwelijks aan. Derk Willem is echter een sociale werkgever die niet alleen probeert zijn bedrijf aan de gang te houden maar ook tracht zijn timmerlieden voor werkloosheid te behoeden.

Op deze foto is het buitenterras van de ijssalon te zien.

Op deze foto is het buitenterras van de ijssalon te zien.
Het naambord prijkt nog op de hoek van de molen.
Het molenrad van de tegenover gelegen korenmolen is al danig in verval.

Dan komt bij Johan en Trui het idee op om de oude watermolen te verbouwen en er een ijssalon in te beginnen. Thea kan zich niet meer herinneren wie het idee opperde, maar de ijssalon wordt na de wereldoorlog een geweldig succes. Vader en moeder zijn al heel erg druk, maar nu helemaal. Winterswijk is verrukt van hun kwaliteitsijs.

Thea helpt volop mee in de zaak en ze laat bij veel bezoekers een uitstekende indruk achter: “door haar te worden bediend was op zich al een traktatie” schrijft Walter Knoop.[1. Een artikel van WALTER KNOOP

Nota:

Onderzoeker Walter Knoop brengt voor de stichting WCL het buiten-gebied van Winterswijk in kaart. Het gaat hem niet alleen om de natuur, of de landbouw, maar om de relatie tussen het landschap en de gebouwen daarin. En vooral om de mensen die in dat buitengebied “gewoond, gewerkt en geploeterd hebben.” Op zijn fietstochten rond Winterswijk verzamelde hij een groot aantal wetenswaardigheden, bijvoorbeeld over de omgeving van de Slinge.

Buiten de bebouwde kom van Winterswijk, even ten zuiden van de spoorlijn naar Doetinchem en Arnhem, kruist de Wooldseweg de Slinge. ‘s Zomers, wanneer het water van de beek laag staat, hippen gele kwikstaarten over de keien langs de uitgesleten oevers. Staande op de Graasbrug zijn in stroomopwaartse richting twee opmerkelijke gebouwtjes zichtbaar, waartussen het opgestuwde water van de Slinge omlaag ruist.

Het meest rechts gelegen witgeschilderde pand is verbouwd tot woonhuis. Het is de voormalige oliemolen, waarin destijds de befaamde ijssalon van Te Selle was gevestigd. Achter Te Selle bevonden zich leuke vrijerslaantjes rond Schot Schepers, waar het weinig moeite kostte voor korte of langere tijd zoek te raken.

Te Selle bezat een mooie dochter die de ijssalon de nodige klandizie opleverde. Door haar te worden bediend was op zich al een traktatie.

De geschiedenis van het gebruik van het water uit de beek

In het andere, roodgeschilderde gebouwtje, was vroeger een korenmolen gevestigd. In het uiterlijk van de beide voormalige molens is in de periode tussen de beide wereldoorlogen nogal wat veranderd. Beide molens werden buiten bedrijf gesteld en de schepraderen verwijderd. De oliemolen bezat een verticaal lopende planken bekleding die werd vervangen door stenen muren. De spitsboogvormige vensters die nog zichtbaar zijn in de voormalige korenmolen, dateren ook uit die periode.
]

IJssalon Te Selle werd befaamd om de geweldige kwaliteit van het ijs. Er was veel keus in soorten en smaken ijs. In het zomerseizoen moest er dan ook hard gewerkt worden.

IJssalon Te Selle werd befaamd om de geweldige kwaliteit van het ijs.
Er was veel keus in soorten en smaken ijs.
In het zomerseizoen moest er dan ook hard gewerkt worden.

Het werk in de ijssalon is typisch seizoenswerk. In de zomermaanden komen Johan en Trui handen tekort. Thea zegt: “en in de winter ging de zaak op slot, daar gebeurde dus ook niks…. Helemaal op slot, er was niks.” De zaak loopt echter wel zó goed dat het timmerwerk een tijdlang op een laag pitje staat. De rustige maanden worden vooral gebruikt om alle tafels en stoelen van de zaak na te lopen, om te vernieuwen en om materiaal te herstellen. “Er werd een heleboel gedaan”, zegt Thea, maar toch niet zo dat we er mensen konden ontvangen. Het is ook in de wintermaanden dat Johan zich soms weer voor kortere of langere tijd in het restauratiewerk begeeft. In de zomermaanden is het vooral de ijssalon waarin het meeste werk verricht wordt.

Als Thea echter trouwt en in 1952 uit Winterswijk vertrekt is er geen opvolger meer in het gezin voor de zaak. Broer Bertus is al in april 1944 aan de gevolgen van een longontsteking overleden en de in 1934 geboren Geert wordt maar 3 weken oud. Het verdriet van beide ouders over de twee zoons die ze verloren is altijd groot gebleven.

10 Woonhuis JC te Selle na 1957

Johan en Trui verhuisde naar deze zomer huis in 1957.

In 1957 verkopen Johan en Trui woonhuis en ijssalon en gaan ze samen het grootste van de zomerhuisjes bewonen die hij eerder naast de molenkolk gebouwd heeft als werkplaats. Het gebouw wordt helemaal als woonhuis voor hen beiden ingericht. Jarenlang zullen ze daar nog blijven om uiteindelijk te verhuizen naar de Morsestraat in Winterswijk.

In het oude woonhuis woont dan Gerben Cornelius de Vries en ook de ijssalon wordt door de nieuwe eigenaar bestierd. Naast het woonhuis wordt er zelfs nog een restaurant aan vastgebouwd. Op 2 juli van hetzelfde jaar heropent De Vries het Café-Restaurant De Olliemölle.

Johan – inmiddels 58 jaar oud – gaat door in zijn oude beroep van timmerman. Hij werkt veel voor monumentenzorg en reist door de gehele Achterhoek. Hij is een veelgevraagd vakman, die ook nog in Arnhem aan de gesubsidieerde restauratie van oude gebouwen meewerkt. Hoewel hij nog steeds zelfstandig is, beschikt hij thuis inmiddels niet meer over een grote werkplaats. Die heeft hij verkocht en omgebouwd. Voortaan zal hij gebruik maken van de werkplaatsen van monumentenzorg.

Johan and Trui
August 1967

Tot aan zijn dood in december 1970 blijft Johan echter actief in het restauratiewerk. Een val uit de nok van een gebouw in Winterswijk dat ook gerestaureerd werd, wordt hem fataal. Moeder Trui wordt een “monument” in de familie Te Selle in Winterswijk. Tot op hoge leeftijd een knappe verschijning, die acte de présence geeft bij alle belangrijke familiebijeenkomsten en geen gelegenheid onbenut laat zich over het wel en wee van alle familieleden te informeren.
Dirk Willem te Selle
2005

Het verhaal werd aangevuld met informatie uit het boek “Groeten uit Winterswijk”, deel 2 door Willem Peletier. Een boek van de maatschappij “Het Museum” Winterswijk, november 1993. ISBN 90-70560 -19-4

[hr]